Op 24 mei wordt hij zestig: Bob Dylan. Begonnen als joods studentje op zoek naar de wortels van de Amerikaanse muziek, is hij uitgegroeid tot een van de meest invloedrijke muzikanten van de popmuziek. Multimiljonair, maar constant op tournee om geld te verdienen. Bekeerd tot het christendom, maar wel aanwezig op de bar mitswa van zijn kinderen. Een man van tegenstellingen.
Michel Didier 2001
Zigman Zimmerman ontvluchtte de pogroms in Odessa in 1905 en vestigde zich
in de havenstad Duluth, in het noorden van de staat Minnesota en liet zijn vrouw
Anna overkomen met hun drie kinderen. In Amerika kwamen er nog drie bij, waarom
Abram, de vader van Bob Dylan. Dylans andere grootouders waren Litouwse joden
die zich in 1902 hadden gevestigd in het plaatsje Hibbing. Florence Edelstein
trouwde met Ben Stone en omdat de joodse gemeenschap in Hibbing weinig keuzemogelijkheden
bood, gingen de kinderen vaak mee op familiebezoek in Duluth, om geschikte huwelijkspartners
te kunnen ontmoeten. Daar werd dochter Beatrice -Beatty- voorgesteld aan Abram
Zimmerman en ze trouwden in 1934. Dankzij Roosevelts New Deal kon Abram -Abe-
aan de slag bij Standard Oil en hadden ze genoeg geld voor een appartement om
in alle rust een nestje te bouwen.
De eerste zoon zag 24 mei 1941 het levenslicht: Shabtai Zisel ben Avraham, voor
de wereld Robert Allen Zimmerman en al meteen Bob genoemd. Als vijfjarige stal
hij al de harten van de familie door om stilte te vragen en een lied te berde
te brengen. Deze zelfverzekerdheid kwam Bob goed van pas toen hij zijn loopbaan
begon als muzikant.
Dylans jeugd in Hibbing, waar de Zimmermans heen verhuisden toen hij zes was,
gleed rimpelloos voorbij. Uit Minnesota zijn ook de gebroeders Coen afkomstig,
die in de veelgelauwerde film Fargo een liefdevol ironisch beeld geven van de
noordelijke staat, met zijn Russische klimaat en Scandinavische inwoners. Ook
in Hibbing woonden er veel en Bobs eerste vrienden en vriendinnetjes waren van
Finse afkomst, zoals Echo Helstrom, de eerste in een eindeloze reeks veroveringen
die Dylan in de loop der jaren maakte. Hij had iets onweerstaanbaars voor vrouwen,
ondanks zijn miezerige gestalte en dunne beentjes.
Hibbing had geen eigen rabbi, dus moest er voor Bobs bar mitswa een overkomen
uit New York. Omdat de joden in Hibbing niet orthodox waren, kon de rabbi met
zijn witte baard en zwarte mantel na gedane zaken weer rechtsomkeert. Bob kreeg
geen orthodoxe opvoeding, maar maakte wel kennis met de bijbel, wat hem bij
zijn bekering twintig jaar later goed van pas zou komen.
Zijn muzikale vorming kreeg Dylan van de radio, waar hij de blues, country en
folk leerde kennen van Howlin' Wolf, Muddy Waters, Hank Williams en Johnny Ray.
Ook pikte hij van de radio het hippe beatniktaaltje op, waar hij een eigen draai
aan zou geven: Wauw, te gek man, echt tof, die gozer enzovoort. Net als Little
Richard liet Bob ook zijn haar plaatselijk groeien om het in een vetkuif te
boetseren en net als de meeste adolescenten uit de middenklasse herkende hij
de puberpijn van James Dean in Rebel Without a Cause. Omdat hij een ster wilde
worden, koos hij alvast een toneelnaam: Bob Dylan, waarschijnlijk naar de alcoholische
dichter Dylan Thomas uit Wales, die in de jaren vijftig veel optrad in de Verenigde
Staten.
In 1959 was het afgelopen met de schoolbandjes: Bob moest studeren, want natuurlijk
zagen zijn ouders hun oudste zoon zijn leven niet in dienst stellen van de muziek.
'Hou alsjeblieft op met het schrijven van gedichten', smeekte zijn moeder, 'Ga
leren en doe iets nuttigs.' Dylan kwam meteen terecht in een joods studentenhuis,
hoewel hij zich geen raad wist met zijn joodse identiteit. Hij deed alsof hij
geen jood was en voelde zich niet op zijn gemak in het gezelschap van Tova Hammerman,
een flamboyante joodse beatnik die een soort van open huis hield waar muzikanten
veel over politiek spraken.
Op de campus van Minnesota was rock 'n' roll uit en folk heel erg in. Bob ruilde
zijn elektrische gitaar in voor een akoestische en zijn vetkuif voor een ruw
geknipt kapsel. Amerikaanse folk was van eind negentiende eeuw tot de Depressie
de blanke blues van het platteland. In de jaren veertig leefde de folk weer
op en op het moment dat Dylan ging studeren, was het enorm populair onder linkse
intellectuelen en alternatievelingen. Grootste nog levende held van de oude
folk was Woody Guthrie, wiens stijl van spelen en manier van zingen Dylan doelbewust
kopieerde. Aan Guthries zwerversbestaan kwam een einde toen hij voor een zeldzame,
erfelijke ziekte opgenomen moest worden. Na een jaar zo'n beetje studeren, maar
vooral muziek maken, verliet Dylan de campus voorgoed en liftte hij naar New
York, waar zijn idool woonde.
De Newyorkse kunstenaarswijk Greenwich Village was het centrum van de folkrevival.
Dylan speelde er met vele lotgenoten, veelal joodse jongens uit de middenklassen,
in koffiehuizen voor schandalig weinig geld of voor een maaltijd. Hij speelde
rauwe versies van blues- en folkliedjes, zichzelf begeleidend op gitaar en mondharmonica,
die hij, naar het voorbeeld van Guthrie, op een schouderrekje had gemonteerd.
Uiteindelijk trok hij de stoute schoenen aan en ging bij Guthrie op bezoek in
het ziekenhuis. De oude man glom van trots dat hij alsnog werd gewaardeerd door
de jeugd, en deze jongen (die nog geen twintig was) scheen al zijn werk te kennen.
Bob schepte tegenover al zijn vrienden op de beste vrienden met Guthrie te zijn
en dat die hem hoger inschatte dan folkzangers als Pete Seeger en Ramblin' Jack
Elliott. Maar Guthrie was al zo ver heen dat hij vrijwel niemand meer herkende
en kon nauwelijks meer praten. Hij mompelde en begon elk woord met een ademstoot,
hetgeen Dylan versleet voor het authentieke Woody-Guthriegeluid en zich dat
prompt eigen maakte.
Dankzij de steun van vrienden die in hem geloofden, kreeg Bob betere optredens
toegeschoven en bouwde hij langzamerhand een plaatselijke reputatie op. Die
vrienden liet hij overigens meedogenloos vallen als hij ze niet meer nodig had,
net als vriendinnen waar hij op uitgekeken raakte. In 1961, na tien maanden
relatieve armoede en vruchteloos bikkelen in New York, brak voor Dylan de zon
door. Hij kreeg een platencontact bij Columbia en ontmoette tegelijkertijd Albert
B. Grossman, de enige man die rijk is geworden aan Bob Dylan. Hij was ook uit
joods-Russische immigranten geboren en was na een studie economie in het clubleven
gedoken. Naar verluidt kon hij geen muziek van drek onderscheiden, maar hij
had verstand van zaken. Om klanten zijn folkclub in te lokken, contracteerde
hij folkartiesten en werd gaandeweg van clubeigenaar manager. Zijn grote verdienste
lag in het ontdekken van talent, maar zijn enige doel was erg rijk te worden
van andermans talent. Hij liet de zakelijk onvoorstelbaar naïeve Dylan
een paar wurgcontracten tekenen volgens welke Grossman vijftig procent opstreek
van alles wat Dylan schreef en verkocht. Pas in 1969 liep het belangrijkste
van deze contracten af, maar in 1981 spande Grossman een rechtszaak aan om van
Dylan nog meer los te peuteren. Dylan kwam onmiddellijk met achttien tegenaanklachten
en de onverkwikkelijke affaire sleepte voort tot Grossmans dood.
In het magische jaar 1961 kwam Dylans eerste plaat uit, rookte hij zijn eerste
marihuana, schreef hij zijn eerste protestsong en leerde hij Joan Baez kennen,
die al een ster was. Hoewel hij haar in eerste instantie afschrikte door zijn
vieze haar, vuile nagels en algeheel smerige voorkomen, voelde ze zich tot hem
aangetrokken en nam ze hem mee op tournee, wat een enorme impuls gaf aan zijn
carrière. Toen hij eenmaal een ster was en haar meenam op tournee naar
Engeland, haalde hij haar niet één keer het podium op. Ook de
relatie die hij met haar had (naast zijn belangrijkste vriendin, later vrouw,
Sara) brak hij bot af, tot tweemaal toe.
Bovenop de golf van maatschappelijk engagement begin jaren zestig surfde Dylan
mee. 'The Death of Emmett Till' ging over een actuele moord op een zwarte tiener
in Mississippi; 'Talkin' John Birch Paranoid Blues' over heksenjacht en de bespottelijke
angst voor een communistische invasie; en 'Let Me Die in My Footsteps' over
de bouw van atoomschuilkelders en nutteloze oefeningen met luchtalarm. Met authentieke
woede maar ook met een sardonisch gevoel voor humor vertolkte hij de gevoelens
van miljoenen Amerikanen. De actualiteit schijnt Bob vooral ingegeven te zijn
door zijn vriendin Suze Rotolo, die politiek actief was. Hij probeerde liever
algemene liedjes te schrijven, die niet actueel waren en dus ook niet snel zouden
dateren. De grote doorbraak kwam dan ook met 'Blowin' in the Wind', dat een
erg vage tekst heeft op de melodie van een negrospiritual. In folkkringen was
veel kritiek op de vrijblijvendheid van het nummer en er werden parodieën
gespeeld als: 'The answer, my friend, is blowin' out your end.' Door de vrijblijvendheid
kon natuurlijk Dylans hele generatie zich er in vinden en werd het een klassieker.
Scherper was 'Masters of War', dat over de wapenwedloop van de Koude Oorlog
ging, maar dat Dylan later even makkelijk vertokte bij Vietnamdemonstraties
en zelfs tijdens de Golfoorlog van 1991. Hij kwetste Joan Baez door te zeggen
dat hij het alleen voor het geld had geschreven.
Dylans ster rees snel, hoewel er relatief weinig platen van hem werden verkocht.
Zijn liedjes raakten wereldwijd bekend in de versies van andere, vaak minder
begaafde artiesten die de scherpe kantjes van de nummers haalden. Peter, Paul
en Mary hadden enorme hits met 'Blowin' in the Wind' en andere Dylanliedjes,
'Mr. Tambourine Man' werd onder anderen door The Byrds gecoverd en 'The Times
They Are A-Changin'' heette bij Boudewijn de Groot 'Er komen andere tijden'.
Talloze artiesten imiteerden Dylans populaire stijl, wat hits opleverde als
'The Eve of Destruction' en in Nederland 'Ben ik te min', compleet met afschuwelijk
snerpende mondharmonica. Een van Dylans grootste hits in Nederland was 'Rainy
Day Women Nos. 12 and 35' in 1966. Het nummer werd door de meeste radiostations
in de Verenigde Staten geboycot omdat het 'drug-oriented' zou zijn: elke strofe
eindigt met 'Everybody must get stoned'. Niettemin werd het een grote hit. Dylan
wilde als begeleiding een sloom soort fanfare en de apestonede muzikanten wisselenden
allemaal van instrument. Het klinkt alsof iedereen ruggelings ligt te spelen.
Een half jaar later had Boudewijn de Groot een nummer-éénhit met
'Het land van Maas en Waal', met hetzelfde shuffleritme (ietsje sneller), dezelfde
dronken fanfareklanken, dezelfde surreële beelden, hetzelfde geroezemoes
door het nummer heen, en hetzelfde onnatuurlijke lachen dat een bijwerking van
marihuana schijnt te zijn. Alleen het keurige Haarlems van Boudewijn week af
van Bobs zelfgemaakte knauwtaaltje.
Zijn hele pratende leven doet Dylan al geheimzinnig over zijn afkomst. In New
York strooide hij verhalen rond over een zwerversverleden, Indiaans bloed, Mexico,
kermisklant en wat al niet, alles behalve een keurig joods gezin in het middenwesten.
Hij had zijn ouders doodverklaard, maar in 1963 ontdekte een journalist van
Newsweek dat Abe en Beatty Zimmerman naar een concert van hun zoon kwamen kijken
in New York en dat de rest ook was gelogen. Zijn artikel stak de draak met Dylans
imago en zijn aangewende manier van spreken ('Dig it, man'): de ijdele zanger
had zich volgens hem van een interessante achtergrond voorzien. Dylan schreeuwde
werkelijk van woede toen hij het artikel onder ogen kreeg en hulde zich voortaan
in stilzwijgen over zijn privéleven. Ook zijn huwelijk met Sara Lownds
voltrok zich in het geheim; zijn meeste vrienden liet hij in het ongewisse.
De beeldschone Sara was geboren als Shirley Marlin Noznisky; haar vader Isaac
was een joods-Witrussische immigrant. Nadat haar ouders waren gestorven, werkte
ze als bunny in de Playboy Club en model tot ze fotograaf Hans Lownds ontmoette,
een Duitse jood, die als Heinz Ludwig Löwenstein voor de nazi's was gevlucht
en een Amerikaanse naam had aangenomen. Ze trouwden en kregen een dochter, Maria.
Ze ontmoette Dylan via haar vriendin Sally Anne Buehler, de latere vrouw van
Albert Grossman. Ze verliet Hans en trok in bij Bob. Ze trouwden in 1965 en
kregen vier kinderen. Dylan adopteerde Maria.
In de jaren dat Dylan met Sara was, reikte hij tot zijn grootste hoogten: hij
bracht succesvolle platen uit, had zijn enige (vier) toptienhits in Amerika,
wees een generatie rock 'n' rollmuzikanten de weg en leek erg gelukkig in zijn
rol als huisvader. Hij leek ook enigszins van de vrouwen af te blijven. Ook
formeerde zich in deze jaren zijn 'hofhouding': een leger van jaknikkers die
'Bob' verafgoodden, wachtten met lachen tot 'Bob' lachte en zich door 'Bob'
gewillig lieten afsnauwen, ontslaan en weer aannemen. Hiertoe behoorden Bobby
Neuwirth, Al Aronson en David Cohen - een niet uitsluitend maar opvallend joods
gezelschap, opvallend in overweging nemend dat Dylan zich als algemeen-Amerikaan
profileerde en daarom zijn joodse identiteit verzweeg en bij manifeste joden
uit de buurt bleef. Ook de beatnik-dichter Allen Ginsberg werd een levenslange
vriend, die vergeefs Dylan probeerde in te schakelen toen hij een zangcarrière
begon. Met Leonard Cohen had Dylan een gespannen relatie; dat ze beiden joodse
singer-songwriters waren die hetzelfde publiek trachtten te bereiken en voor
dezelfde platenmaatschappij werkten, zorgde voor rivaliteit. Later legden ze
het bij en zou Dylan met Ginsberg de rauwe achtergrondzang doen op Cohens nummer
'Don't Go Home With Your Hard-On'.
In 1968 stierf Dylans vader. Harold Leventhal, de manager van Woody Guthrie,
raadde hem aan het contact te herstellen met zijn geloof en leende hem boeken
over Israël. Op zijn dertigste verjaardag in 1971 bezocht hij de Klaagmuur.
Een foto daarvan ging de wereld rond en suggereerde dat Dylan zijn afkomst aan
het ontdekken was. Time meldde dat hij zijn naam weer in Zimmerman wilde veranderen
en dat hij sympathie had voor de Jewish Defense League. Dylan noemde dat alles
'je reinste journaille', mnaar volgens zijn buurman kwam Dylan wel degelijk
gesticht terug uit Israël en overwoog hij serieus om chassidisch te worden.
Het werd fundamenteel protestants.
In de jaren zeventig ging het onweerstaanbaar bergafwaarts met Bob. Zijn huwelijk
liep op de klippen en zijn platen werden steeds slechter en minder verkocht.
De humor was geheel verdwenen uit zijn liedjes, hoewel hij zich nog ouderwets
kwaad kon maken. Met regisseur en tekstschrijver Jacques Levy schreef hij 'Hurricane',
een felle aanklacht tegen het onrechtvaardige moordproces van de zwarte bokser
Rubin 'Hurricane' Carter. De Rolling Thunder Revue die Dylan organiseerde met
een forse troupe bracht genoeg geld op om het proces te heropenen. Carter werd
opnieuw veroordeeld en pas in 1987 vrijgelaten. Bob was inmiddels een onaantastbare
godheid geworden, geheel vervreemd van degenen waarmee hij werkte. Met zijn
bandleden sprak hij nooit; ze zagen hem pas op het podium.
Door de scheiding, het geld dat hij Grossman moest betalen en een desastreus
geflopte film had Dylan hard geld nodig. Hij tekende een contract met Jerry
Weintraub voor een lucratieve wereldtournee, die 20 miljoen dollar zou opleveren.
In 1978 speelde hij 144 concerten voor twee miljoen mensen. De tour voerde onder
andere langs Neurenberg, waar Dylan 'Masters of War' speelde op het Zeppelinfeld.
Eind dat jaar manifesteerden zich de eerste tekenen van protestantisme.
In de Muscle Shoals Studio's probeerde Dylan de beroemde soulproducer Jerry
Wexler, bekend van Ray Charles en Aretha Franklin, te bekeren. Wexler lachte
hem weg: 'Je hebt hier te maken met een 62-jarige, overtuigde joodse atheïst.
Laten we gewoon een plaat gaan opnemen.' Maar de plaat, en de twee volgende,
bevatten alleen maar humorloze, hel-en-verdoemenisbrakende teksten over het
einde der tijden en de vloek die de ongelovigen zou treffen. Het vervreemdde
Dylan in rap tempo van zijn fans, en steeds meer optredens moesten worden afgezegd
bij gebrek aan belangstelling. Met vrijwel elke plaat maakte hij zich belachelijk.
Frank Zappa gaf een rake maar scherpe parodie op Bob Dylan op zijn bestverkochte
lp Sheik Yerbouti: 'Take it away, Bob', waarop iemand in de karakteristieke,
nasaal gekreunde tongval van Dylan wat onbegrijpelijke wijsheden debiteert.
Zo strompelde Dylan de jaren tachtig door en de jaren negentig in: een legende
met die steeds meer eerbewijzen voor zijn betekenis voor de Amerikaanse muziek
werd overladen, maar in het heden geen poot meer aan de grond kreeg. Zijn christendom
was voor iedereen verwarrend, ook voor zijn kinderen, die joods werden opgevoed:
Dylan woonde hun bar mitswa gewoon bij. Hij trad ook op met zijn schoonzoon
Peter Himmelman en bevriende acteur Harry Dean Stanton voor de jaarlijkse joodse
Sabbath-telethon in Los Angeles, compleet met keppeltje en 'Hava Nagila'.
De ene plaat na de andere flopte en Dylan moest als een waanzinnige optreden
om zijn alimentaties (inmiddels was hij in het geheim weer getrouwd met een
bloedmooie, zwarte achtergrondzangeres - en na vier jaar weer gescheiden) te
kunnen betalen. In 1997 trad hij op voor de paus, die ten antwoord een preek
afstak die deels op teksten van de bekeerde Wanderjude was gebaseerd. Vlak daarna
kwam de cd Time Out of Mind uit, de beste plaat die hij sinds de jaren zestig
had gemaakt en een stuitpunt in zijn val. Op een magistrale manier revancheerde
Dylan zich voor de vele rotzooi waarmee hij het publiek de laatste kwart eeuw
had verveeld: de drammigerigheid was verdwenen (maar het christendom niet) en
de humor was weer een beetje terug, hoewel het als geheel een extreem duistere,
troosteloze en zwartgallige plaat is geworden. De Canadese producer Daniel Langlois
legde met twaalf instrumenten een rijk maar laagpolig bluestapijt neer waartegen
de stem van Dylan aangenaam schuurt en raspt, met een intensiteit alsof hij
uit de diepten van een innerlijke hel omhoog is geklauterd om ons dit nog even
mee te delen. De loftuitingen en prijzen waren niet van de lucht en Bob Dylan
was weer helemaal terug. Pas geleden kreeg hij nog een oscar voor beste song
voor de film The Baker Boys. En nu is er dan de nieuwe biografie, van de Engelse
journalist Howard Sounes, die 250 mensen interviewde voor 500 pagina's waarin
elke ontmoeting die Dylan ooit met iemand had staat beschreven en iedereen die
hij ooit te na is gekomen integraal wordt geciteerd. Hoe uitputtend en vol overbodige
informatie ook, het geeft een ontluisterend beeld van de weg naar de top van
een ambitieus, zelfovertuigd joods provinciaaltje tot een excentrieke, zelfovertuigde
en paranoïde superster die te langen leste alle vrienden die hij ooit had
van zich af heeft weten te schudden. Het is eenzaam aan de top.