Barok en Oriënt: de Liberty-stijl

De art nouveau was een internationale beweging, die in elk land op een eigen wijze uitpakte. Ook in Italië kende men de moderne stijl, onder de namen 'Stile Floreale' en 'Stile Liberty'. Vooral in Milaan en Turijn kreeg de Jugendstil op een typisch Italiaanse manier vorm: barok met een oriëntaalse tint.

Michel Didier

Net als Duitsland was Italië pas sinds 1870, met de verovering van Rome op de paus, een staatkundige eenheid. Net als in Duitsland moesten er in Italië heel wat monumenten van staatslieden en vorsten aan te pas komen om de burgers van de nieuwe staat ervan te overtuigen dat ze tot één grote culturele en economische eenheid behoorden. En net als in Duitsland ging het wegvallen van de binnengrenzen gepaard met een flinke economische sprong voorwaarts. Er ontstond een nieuwe klasse, die van de industriële bourgeoisie: gevestigd in de steden, zelfbewust, met culturele aspiraties, nationalistisch maar ook internationaal georiënteerd en bezeten van de vooruitgangsgedachte.
De globale hoogconjunctuur van de jaren 1890 bracht een gigantische bouwwoede met zich mee: overal in Europa en Amerika werden steden uitgebreid met grote woonwijken voor het stedelijke proletariaat en voor de expanderende bourgeoisie. In de burgerwijken verdrongen de appartementencomplexen en villa's in de moderne stijl steeds meer die in neostijlen; de progressieve burgerij van Barcelona, Parijs, Brussel, Nancy, Riga, Wenen, Moskou, Helsinki, Boedapest, Praag, Chicago en Den Haag woonde het liefst in een eigentijds ogend paleisje dat ouderwetse luxe en modern comfort combineerde met een nationaal of regionaal sausje.
Rome was de hoofdstad van het nieuwe koninkrijk Italië, tot ontgoocheling van Florence, Milaan en Turijn, die meenden meer aanspraak op die positie te kunnen maken. Niet toevallig zijn het juist deze vier steden waar de Art Nouveau zich het sterkst deed gelden. In de art nouveau-periode, die ruwweg van 1895 tot 1914 loopt, werden bovendien wereldtentoonstellingen georganiseerd in Turijn (1902), Milaan (1906) en Rome (1911), die een flinke economische impuls gaven aan die steden.

Turijn
De aanzet voor de Italiaanse eenwording was het verdrijven van de Oostenrijkers uit Lombardije en de Veneto geweest door het koninkrijk Piedmont-Sardinië, met Franse hulp. De Piedmontese koning Victor Emmanuel werd de eerste koning van het verenigde Italië, maar zijn hoofdstad Turijn werd geen hoofdstad van Italië. Niettemin verliep de industrialisatie van Turijn voorspoedig (Fiat werd in 1889 gesticht en Lancia in 1906) en schoten na 1890 de appartementsgebouwen en villa's per wijk tegelijk de grond uit, vooral in het westen van de stad.
Italië werd in 1882 lid van de zogeheten Dreibund, een politiek en militair verbond waar ook Duitsland en Oostenrijk aan deelnamen. Vooral door de grote toevloed van Duits en Oostenrijks kapitaal na 1882 was de culturele invloed van die landen groot. Italiaanse architecten keken voor het toepassen van de moderne stijl naar hun noordelijke voorgangers, vooral die van de Weense Secession. Daarentegen waren versiering en detaillering van de gebouwen eerder door het Franse voorbeeld en de Italiaanse traditie van de negentiende eeuw bepaald. In Turijn, de dichtst bij Frankrijk gelegen grote stad, zijn de zwierigste en gedetailleerdste gevels van de Italiaanse art nouveau te zien, zoals het Palazzo Maffei uit 1905. Architect Antonio Vandone werkte nauw samen met de smeedkunstenaar Alessandro Mazzucotelli en de stucwerker Gianbattista Loati; het resultaat is een golvende gevel, die lijkt te bewegen met elke stap. Mazzocutelli heeft in heel Italië art nouveau-gebouwen van smeedijzer voorzien.
Turijn is overwegend een barokstad en die erfenis hebben de art nouveau-architecten zich ter harte genomen, zoals hun collega's in Barcelona de gotiek en die in Nancy het rococo. De grote held van de Turijnse Art nouveau is Pietro Fenoglio (1865-1927), die voor het Palazzina Scott een originele maar ietwat overspannen combinatie bedacht van renaissance-, barok- en moderne elementen. Zijn meest spectaculaire creatie is het Palazzina La Fleur aan de Corso Francia, met een oprijzende hoekpartij die weelderig is gedecoreerd met enorme glas-in-loodramen, gebeeldhouwde stenen balkons en bovenop een luifel van ijzer en geel glas.


In 1902 organiseerde Turijn de eerste wereldtentoonstelling die geheel aan moderne toegepaste kunst was gewijd, de Prima Esposizione Internazionale d'Arte Decorativa Moderna. De twee belangrijkste Turijnse meubelontwerpers, Vittorio Vallabrega en Agostino Lauro, namen deel aan deze ambitieuze manifestatie, maar ook de zeer excentrieke eenling Carlo Bugatti (1856-1940) uit Milaan, die een kamer liet zien die hij voor een Piedmontese textielfabrikant had ontworpen. Deze zogeheten 'speel- en conversatiekamer' is een van de beste voorbeelden van een art nouveau-totaalkunstwerk, waarin architectuur, meubels en decoratie tot een harmonieus geheel zijn samengesmeed. De stoelen waren op de vorm van slakken gebaseerd en ook de decoraties en de overige meubels waren organisch van vorm en hoogst origineel. Bugatti, vader van de autofabrikant Ettore en de jonggestorven kunstenaar Rembrandt Bugatti, werkte zijn houten meubels meestal af met beschilderd perkament en gehamerd koper, in een stijl die soms aan de natuur en soms aan Turkse, Arabische en Afrikaanse decoratieve vormen was ontleend. De geometrische vormen van de meubels zijn duidelijk schatplichtig aan de Weense Secession, maar de kwasten en minaretvormen hebben duidelijk een andere herkomst. Bugatti had al meubels gemaakt voor de onderkoning van Egypte, voor diens paleis in Constantinopel.
Ook de architect die de supervisie had over de wereldtentoonstelling was sterk beïnvloed door de Oriënt. Raimondo d'Aronco (1857-1932) werkte een tijdlang in Constantinopel, waar hij de Hagia Sofia en andere islamitische gebouwen restaureerde, en ontwierp moskeeën in Galata en Yldiz. Zijn gebouwen voor de tentoonstelling in Turijn laten een voornamelijk Weense Secession-invloed zien, maar in zijn latere werk gebruikt hij duidelijk Ottomaanse motieven en structuren. De art nouveau in Constantinopel is vooral door Italianen ontwikkeld. Een andere Turijnse art nouveau-architect, Annibale Rigotti, werkte aan het Troonpaleis in Bangkok. De troonzaal van dat paleis werd gedecoreerd door de Toscaanse schilder Galileo Chini, die beroemd is geworden door zijn keramiek, vazen en sculpturen, maar vooral bouwaardewerk in heel Italië.

Milaan
Milaan, de hoofdstad van Lombardije, was sinds de middeleeuwen de belangrijkste en machtigste stad van Noord-Italië, ondanks herhaaldelijke bezettingen door Frankrijk en Oostenrijk. Vooral Milaan trok profijt van de toevloed van Oostenrijks en Duits kapitaal en de talloze appartementencomplexen in art nouveau-stijl getuigen van vooral Oostenrijkse invloed. De art nouveau heet in Italië vooral Stile Floreale en dat is af te lezen aan de gevels, die elkaar in rijke stuc- en smeedwerkdecoraties naar de kroon steken. Het sterkste voorbeeld is het Palazzo Castiglione van Giuseppe Sommaruga (1867-1917), de voornaamste art nouveau-architect van Italië. Sommaruga was een volgeling van de Weense stadsarchitect Otto Wagner en zijn gebouwen hebben dan ook niets van de barokke zwier van de Turijnse art nouveau met zijn Parijs-Brusselse lijnenspel, maar worden gekenmerkt door een sierlijke statigheid. Daar druipen dan wel massa's steen, stuc en staal vanaf, in de gedaante van bloemen, kinderkopjes en vrouwen. De ingang van het appartementengebouw dat Sommaruga voor de gecultiveerde ingenieur Castiglione ontwierp werd geflankeerd door twee uitnodigend kronkelende vrouwen van Ernseto Bazzaro, die zo'n schandaal veroorzaakten dat ze meteen naar de binnenhof van een ander gebouw van Sommaruga moesten verhuizen. De overgebleven sculptuur is weelderig genoeg, maar het is vooral het smeedwerk, wuivend als onderwaterplanten, dat een blijvende indruk achterlaat.


Ook de ingang van het Casa Campanini aan de Via Vincenzo Bellini wordt door twee vrouwengestalten bewaakt, maar die zijn een stuk gekleder. Ze houden bloemen en guirlandes van bloemen vast, terwijl ook het smeedwerk, het stucwerk en het beeldhouwwerk aan en in het gebouw uit bloemen bestaat; gestileerd en in strakke vormen geperst, net als in Wenen. Het huis is het meest geslaagde werk van Alfredo Campanini; de gevels buiten en de entreehal binnen vormen een doorlopende eenheid van vorm en decoratie.
Ter gelegenheid van de voltooiing van de Sempione-tunnel in 1906 werd in Milaan een wereldtentoonstelling gehouden, grotendeels in het Sempionepark. Het enige als permanent bedoelde bouwwerk was het aquarium, dat deel uitmaakte van het visvangst-paviljoen. Sebastiano Locatio ontwierp het op nadrukkelijk verzoek van hertog Crivelli Serbelloni, die het na de tentoonstelling aan de gemeente gaf, op voorwaarde dat die het een wetenschappelijke bestemming zou geven. In 1908 werd er het Stazione di Biologia e Bioidrologia Applicata in gevestigd. Typisch voor Italiaanse art nouveau is de vermenging van neobarok en art nouveau; het aquarium, dat eruitziet als het Parijse Grand Palais in vestzakformaat, overladen met sculpturen van zeesterren, slakken, een nijlpaardfontein en natuurlijk een reusachtige Neptunus, heeft licht uitbollende vormen en tegeltableaus die het karakteriseren als 'Stile Liberty', zoals de Italianen de art nouveau ook wel noemen, naar het Engelse warenhuis van Arthur Lazenby Liberty.
Het meest grandioze, maar tevens meest omstreden bouwwerk van Milaan uit deze tijd is het Centraal Station, begonnen in 1912. De ontwerpwedstrijd werd gewonnen door een Florentijn, Ulisse Stacchini, wiens monumentale mastodont pas in 1931 werd voltooid. Van de Weens geïnspireerde art nouveau-constructie ontwikkelde de kolos zich in de tussentijd tot een art déco-monument met modernistische detaillering.

Sculptuur
De beste vindplaatsen voor art nouveau-sculptuur zijn Italiaanse begraafplaatsen. Vooral die van Milaan en Turijn leveren vele uitnemende voorbeelden in brons en marmer van vloeiende, stromende, beweeglijke, emotionerende en stromende beeldhouwkunst. Beroemde beeldhouwers voelden zich niet te goed voor een grafsculptuur, zoals de vlakke tombe van de familie Toscanini, waar de befaamde dirigent Arturo Toscanini in 1957 is bijgezet. De vlakke reliëfs van Leonardo Bistolfi uit 1911 beelden de geboorte en de kindertijd uit, gevolgd door het verdriet en de reis naar de eeuwigheid, want het is ontworpen voor een vierjarige overledene.


Ook Ettore Ximenes, Adolfo Wildt, Eugenio Pellini en Medardo Rosso hebben sculpturen gemaakt voor de Cimitero Monumentale van Milaan. Medardo Rosso ligt er zelf ook, op de joodse afdeling, met een bronzen versie van zijn beroemdste beeldje: het 'Joods jongetje' ('Bimbo Ebreo', 1892), misschien zelfs wel de art nouveau-sculptuur bij uitstek vanwege de vloeiende lijnen, de vervaagde details, de golvende vlakken. Rosso werkte graag in was, dat voor zulke vormen de beste mogelijkheden biedt. Onbegrepen in Italië, ging hij in Parijs wonen, waar hij vriendschap sloot met Auguste Rodin, die bekoelde nadat critici opperden dat de Franse meester een en ander van de Italiaan had overgenomen. In Parijs maakte Rosso zijn schitterende 'Boulevardimpressie: vrouw met voile' (1892). Na 1904 maakte Rosso geen nieuw werk meer, maar bleef nieuwe versies van eerdere werken maken tot zijn dood in 1928.


Gelezen:
Cristina Casero e.a., Liberty, Déco e stile Novecento, Milaan/Como: EdiNodo, 2000
Lara-Vinca Masini, Art Nouveau, Londen: Thames and Hudson, 1984 (Italiaanse uitgave Aldo Martello Giunti, 1976)
Gabriele Fahr-Becker, Jugendstil, Keulen: Könemann, 1996 (Nederlandse uitgave 1997)
Stephen Escritt, Art Nouveau, Londen: Phaidon, 2000
Bezocht:
Il Liberty in Italia (http://max46ma.altervista.org/)