Van zweepslag tot stroomlijn

Art nouveau en art déco: achter deze benamingen gaan niet twee stijlen schuil, maar een bont geheel aan stijlen, afleidingen en invloeden en tendenties, verdeeld over twee overkoepelende begrippen. De art nouveau was oorspronkelijk een socialistisch georiënteerde poging om de gewone man met kunst te omringen en zo de kwaliteit van het leven te verbeteren; het werd al snel een decoratiestijlen voor de zeer rijken. De art déco was aanvankelijk bedoeld als exclusieve decoratieve stijl voor de hoogste klasse, om aan te sluiten bij de Franse traditie van luxe goederen; het eindigde als modellen voor massaproductie.

Michel Didier 2003

In december 1895 opent de Duitse ondernemer Samuel 'Siegfried' Bing in Parijs het Maison de l'Art Nouveau. Een jaar later verschijnt het eerste exemplaar van het Duitse tijdschrift Jugend. Eindelijk krijgt een stijl die al geruime tijd bestond haar definitieve benamingen.
De art nouveau is een reactie op de lelijke wereld van industriële revolutie en massaproductie. De bedoeling van kunstenaars en ontwerpers is om het leven te vernieuwen door het te verfraaien. Gebruiksvoorwerpen, meubels en behang moeten op een verantwoorde wijze en liefst in één keer zijn ontworpen. De dagelijkse omgeving schept zo een nieuwe, gelukkige mens.
Art nouveau is de eerste werkelijke nieuwe, oorspronkelijke stijl sinds het rococo. Evenals het rococo is het een organische stijl, die als planten uit de grond lijkt te groeien.
De duidelijkst onderscheiden variëteiten zijn de florale variant (ornament gevormd door bloem- en andere natuurmotieven), de lineaire (ornament van lijnen, zoals de 'zweepslag') en de geometrische (ornament ontstaan vanuit een wiskundige methode). Wat ze gemeen hebben, is een uitgesproken nadruk op ornamentele lijnen als structurerend element in een meubel, gevel, boekomslag of vaas: het ornament is niet langer toegevoegd aan een voorwerp, maar het voorwerp raakt er zodanig door overwoekerd, dat het er één mee wordt. In Nederland komt vooral de geometrische art nouveau voor, maar vooral in Den Haag zijn genoeg voorbeelden van de andere varianten te vinden. Alle varianten zijn hier sterk beïnvloed door de vormentaal van Nederlands-Indië, vooral de batikmotieven.

Japan
De art nouveau kiest motieven met een vloeiende beweging: bloemen, slingerplanten, fonteinen en vrouwenlokken behoren tot de steeds terugkerende onderwerpen. De in het oneindige vloeiende lijnen lijken nooit een doel te bereiken of zelfs maar te zoeken. De vrouwenfiguren van Toulouse-Lautrec, Aubrey Beardsley, Alphonse Mucha en Walter Crane zijn nazaten van de Japanse prenten die na de geforceerde openstelling van Japan in 1853 Frankrijk overspoelen. De zwartomlijnde kleurvlakken, zonder schaduw of modellering, in sterk vereenvoudigde composities, de vrije vlakverdeling en de vermenging van lijnen en bloemmotieven hebben een diepgaande en blijvende invloed op de Europese kunst. Japanse keramiektechnieken, emaillering, lakwerk en motieven zijn niet weg te denken uit de art nouveau. Siegfried Bing heeft in 1877 een oriëntaalse winkel in Parijs en geeft tussen 1888 en 1891 het tijdschrift Le Japon Artistique uit. Arthur Lasenby Liberty introduceert het 'japonisme' in Londen al in 1862.
De inspiratiebronnen van de art nouveau reiken veel verder dan Japan alleen. Hoewel de beoefenaars zich erop voor laten staan dat ze niet naar de geschiedenis kijken, maar iets totaal nieuws maken, bestuderen ze wel degelijk historische ornamentstijlen. Een duidelijke inspiratiebron vormt het grillig gebogen ijzerwerk van de neogotische architect Eugène Viollet-le-Duc en diens felle kleurenschema's voor de zijkapellen van de Nôtre-Dame in Parijs. Engelse kunstenaars gebruiken Keltische motieven, onder andere in sieraden. Perzische, Egyptische en Chinese invloeden en technieken vinden hun weg in de art nouveau. Vaak onderschat is daarnaast de hernieuwde oriëntatie op de barok met zijn grillige vormen, gebogen lijnen en golven, diermotieven, welvingen en plastisch vormgegeven meubels en voorwerpen.

Miljonairs
De nieuwe stijl drijft op particuliere opdrachtgevers. Het is de uiting van een romantisch verlangen naar het eerlijke handwerk, naar de verloren gegane band tussen de kunstenaar en zijn product en tussen de kunstenaar en de opdrachtgever. Omdat van elk meubel, elk servies en elk tapijt maar één exemplaar werd vervaardigd, zijn de typische art-nouveauproducten alleen weggelegd voor de rijken. Na ongeveer 1900 worden dat in toenemende mate industriëlen die een heel concern achter zich hebben staan, zoals de miljonair Karl-Heinz Osthaus, die in Hagen een complete art-nouveau-kolonie sticht met behulp van voornamelijk buitenlandse kunstenaars en architecten. Vooral de Belg Henry van de Velde mag met onbeperkte financiële middelen zijn gang gaan. Hij belichaamt als geen ander het art-nouveauconcept dat een kunstenaar alles, maar dan ook alles moet ontwerpen, tot het miniemste detail. Hij ontwerpt een huis met alles erin, tot serviezen en briefopeners toe. Zelfs gaat hij zover het kapsel van mevrouw Osthaus te ontwerpen. In dat opzicht lijkt hij op de voornaamste ontwerper van de Wiener Werkstätte, Josef Hoffmann. Voor een eveneens puissant rijke bankier bouwt die vanaf 1905 het Palais Stoclet te Brussel, waarvoor hij een aantal kunstenaars uit Wenen inschakelt, waaronder Gustav Klimt. Elk detail is nauwkeurig bestudeerd en ingepast in het geheel. Hoffmann bestaat het van de bewoners aangepaste kleding en kapsels te verlangen.

De geleerden zijn het er niet over eens hoe lang de art nouveau Europa en Amerika heeft geteisterd. De data lopen uiteen: ruimhartige schattingen spreken van tussen 1880 en 1910; striktere van 1892 tot 1902. In ieder geval gaat het met de populariteit, maar ook met de inventiviteit na 1900 bergafwaarts. Rond 1910 passen nog maar weinig ontwerpers de stijl in zijn zuivere vorm toe. Belangrijkste reden voor de teloorgang van de stijl is de geringe industriële toepassingsmogelijkheid: juist het unieke, ambachtelijke karakter en de exclusiviteit maken het voor maar een kleine klasse mensen toegankelijk.

Art déco
Op zijn smalst gedefinieerd is art déco de extravagante, luxe stijl van Franse ontwerpers tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog, beïnvloed door het achttiende-eeuwse rococo en het modernisme van begin twintigste eeuw. Op zijn breedst is art déco de verzamelnaam voor alle stijlen in de toegepaste kunst van de jaren tien, twintig en dertig.
De stijl ontstaat niet na de Eerste Wereldoorlog, maar al geruime tijd ervoor. De art nouveau was rond 1905 over het hoogtepunt heen. De jaren tussen 1905 en 1912 worden in Frankrijk wel 'Les années de l'antiquaire' genoemd, omdat de Parijzenaars hun meubels bij de antiekzaak kochten, in rococo-, empire- of biedermeierstijl, in afwachting op een nieuwe stijl die de moderne tijd recht zou doen.
In 1911 vindt een aantal dingen plaats, die rechtvaardigen het art-décotijdperk in dat jaar te laten beginnen. Om te beginnen wordt in Brussel het Palais Stoclet voltooid, een totaalkunstwerk van de Wiener Werkstätte onder leiding van Josef Hoffmann. Dit 'ensemble'-werk en de strak gelijnde, kubische vormen oefenen een beslissende invloed uit op jonge Franse ontwerpers en architecten. De Parijse architect Robert Mallet-Stevens is een neef van opdrachtgever Adolphe Stoclet en hij maakt de bouw van nabij mee. De Wiener Werkstätte en de Glasgow School of Arts zijn de enige twee varianten van art nouveau die invloed uitoefenen op de latere art déco, door de simpele, decoratieve vormen met gebruikmaking van geometrische stileringsmotieven als vierkant, cirkel en rechthoek.
In 1911 start de bouw van het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs. Henry van de Velde ontwerpt de eerste betongevel in Frankrijk, maar omdat die niet uitvoerbaar is, maakte de architect Auguste Perret die af in een kale stijl die het prototype wordt van twintigste-eeuws classicisme. De reliëfs van Bourdelle zijn de eerste beeldhouwwerken in de classicistische art-décostijl.
Eveneens in 1911 bouwt Antoine Pompe de eerste strakke, moderne gevel van Brussel aan de kliniek van zijn vriend Dr. Van Neck. Het lokt veel verbaasde kijkers. In datzelfde jaar start de bouw van een appartementencomplex aan de Rue Vavin in Parijs. Henri Sauvage voorziet de in terrassen gebouwde appartementen van witte, rechthoekige tegels met donkerblauwe, geometrische versiering.
Het seizoen 1910-1911 brengen de Ballets Russes in Parijs extreem invloedrijke en populaire balletversies van exotische sprookjes en Russische volkslegenden, in oriëntaalse kostuums en felle kleuren die modekoningen als Paul Poiret inspireren, maar ook schilders en beeldhouwers van de avantgarde.

Moderne kunst
De oriëntaalse mode en parfums van Poiret behoren tot de eerste manifestaties van art déco: tulbanden en andere exotica voor dames in modern gestileerde ontwerpen met felle, contrasterende kleuren, geïnspireerd op de Ballets Russes, die zich zelf inspireren op de schilderkunst van de Parijse Fauves of wilde beesten: een groep jonge schilders onder aanvoering van Henri Matisse, die vanaf 1905 de verf ongemengd op het doek smeren in een gedurfde combinatie van contrasterende en 'vloekende' kleuren. Moderne schilderkunst in Parijs is een van de belangrijkste inspiratiebronnen voor art-déco-ontwerpen. Behalve de Fauves zijn dat het Kubisme en de Ecole de Paris, een onsamenhangende groep vooral buitenlandse kunstenaars. Chagall, Picasso, Modigliani, Lipchitz en Brancusi waren in de jaren tien zeer arm, maar verkopen in de jaren twintig goed. Hun gebruik van kleur en lijn vindt zijn weg in vaasdecoraties, tapijt- en stofdessins en kamerschermen.
Rond 1920 is kubisme het allermodernste. De hoekige vlakverdeling van Braque, Picasso en Metzinger, gecombineerd met de felle kleuren van Delaunay en Léger en de sculptuur van Lipchitz en Brancusi, wordt weerspiegeld in luxe ontwerpen voor de haute bourgeoisie, zoals lampen, huiskamersculpturen en klokken.

Rococo
Tussen 1915 en 1925 zijn het vooral Franse ontwerpers die de achttiende-eeuwse titel 'maître-ébéniste' nieuw leven inblazen. Zij zijn bijna allen 'ensembliers': ze ontwerpen hele interieurs, tot deurknoppen en stopcontacten toe. Hun producten zijn onbetaalbaar, omdat ze niet kijken op manuren of materiaal: het moet zo luxe mogelijk zijn. De beroemdste ontwerpers baseren zich op het rococo-handwerk: Paul Follot, Emile Rühlman, Paul Iribe. Eileen Gray, René Herbst en de gebroeders Jallot laten zich inspireren door moderne architectuur in de 'Style paquebot' of 'Style navale', met veel chroom en glas en scheepsdetails als ronde vensters en relingen. Suë et Mare blazen de robuuste, 'eerlijke' vormen van de 'Style Louis-Philippe', het Franse biedermeier, nieuw leven in als 'Style floréale', met het bekendste art-déco-versieringsmotief, de bloemenmand.

Exotisme
De exotische inspiratiebronnen voor de art-nouveau-ontwerpers zijn vooral Japan, het Byzantijnse rijk en India. Voor de art déco zijn Egypte, Afrika en de oude Grieken wat vormen en motieven betreft vrijwel onuitputtelijk, terwijl ook China, het Midden-Oosten en de Azteken steeds terugkeren.
Wat Egypte betreft is de ontdekking van het graf van Toet-anch-Amon een enorme impuls. In de jaren twintig verzamelt iedereen in Parijs 'art nègre' en krijgen heel wat meubels en versieringen een 'Afrikaans' aanzien. Vooral de landen met koloniën in Afrika (Frankrijk, België, Engeland) importeren tropische houtsoorten en ivoor, dé materialen van de Art Déco, tezamen met galuchat ofwel haaienleer. De Internationale Koloniale Tentoonstelling in Parijs van 1931 geeft een sterke impuls aan de exotische decoratie en aan de import van tropische grondstoffen.
Begin twintigste eeuw worden grootschalige opgravingen gedaan in Mesopotamië. De daar blootgelegde graftempels of 'ziggurats' lenen hun getrapte vorm aan veel appartementsgebouwen, theaters, warenhuizen en kasten. Ook de stijve figuren 'en profil' van de Assyrische en Babylonische reliëfs vinden we terug in veel art-décoreliëfs.

Classicisme
Verreweg de sterkste variant van art déco is de Grieks-Romeins geïnspireerde. Het Théâtre des Champs-Elysées is een van de eerste manifestaties ervan, maar in de jaren twintig keert het op alle fronten terug, meestal in een sobere, kale vorm: een combinatie van classicisme en modernisme. De sterkste voorbeelden van de triomf van de 'retour à l'ordre' zijn de overgebleven musea van de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs, die als thema kunst en wetenschap heeft. Kunstenaars als Picasso en Léger hebben hun stijl in klassieke zin omgevormd, maar ook een hele generatie typische art-décoschilders als Raphael Delorme, Jean Dupas en Robert Poughéon, André Lhote en zijn leerlinge Tamara de Lempicka opteren voor classicistische onderwerpen en vormen.

Stroomlijn
In 1931 publiceert de Amerikaan Norman Bel Geddes zijn boek over het stroomlijnen van vormen, van oceaanstomers en auto's tot hele gebouwen. Het wordt een bijbel voor architecten en ontwerpers. Raymond Loewy stroomlijnt elk denkbaar product, van naaimachines tot puntenslijpers. Ook gebouwen die te maken hebben met vervoer en communicatie krijgen stroomlijn: treinen, telefonie en telegrafie, radio en vooral bioscopen, maar ook theaters en benzinepompen, waar eveneens een eigentijdse geur omheen hangt. Het laatst manifesteert de stroomlijnstijl zich op de Wereldtentoonstelling in New York in 1939, getiteld 'The World of Tomorrow'. De donkere schaduw van onderdrukking, dictatuur en een nieuwe wereldoorlog geeft die titel een omineuze betekenis. Het daadwerkelijk uitbreken van die oorlog in 1939 maakt een einde aan de art déco als decoratiestijl.

Origine, 2003