Verlangen in Utrecht

Sinds een paar jaar geeft de Nederlandse tak van het
internationale surrealisme regelmatig tekenen van leven. In 1989
werd onder de titel De automatische verbeelding de complete
vaderlandse bijdrage aan het surrealisme belicht in een reizende
tentoonstelling. Oude en jonge surrealisten komen nu regelmatig
bijeen in een hoofdstedelijk café en de activiteiten zijn niet
van de lucht.

Michel Didier 1991

,,C'est notre désir qui fait la revolution", echode Constant de
surrealistische strijdkreet in 1949; de betrekking van het
individuele op het maatschappelijke werd ook na de oorlog volop
beleden door de al dan niet erkende erfgenamen van het in
ballingschap uitgewaaierde surrealisme: van de abstract
expressionisten in de Verenigde Staten tot Cobra en Art Brut in
Europa. In Parijs verzamelde de oude garde zich weer rond André
Breton en pakte ze de draad weer op van acties, manifesten en
politieke stellingnamen.
Van de Corsicaans aandoende veten en excommunicaties die ook nog
na Bretons dood de surrealistische beweging in Parijs kenmerken
lijken de ook in politiek opzicht aanmerkelijk bedaarder
Nederlanders geen last te hebben. Op initiatief van Hendrik
Beekman, de in beeld en daad geestdriftigste surrealist te lande,
scholen de nog levende en de weer levendige dichters en kunstenaars
elke eerste zaterdag van de maand samen in café - wat is in een
naam? - Quo Vadis aan de Nieuwezijds. Hier geen vuilspuiterijen of
handgemenen, wel zo geruststellend uit het oogpunt van lijfbehoud,
maar ook geen erupties van zich plots een onmiddellijke uitweg
banende begeerten. In dit land begeert men niet in groepsverband.
Sedert het van utopische verwachtingen geheel bol staande
interbellum hebben kunstenaarscollectieven internationaal veel aan
belang ingeboet. Het zou dus van plaatsvervangende nostalgie
getuigen als kunstenaars in nota bene Nederland bij wijze van
spreken gedrieën een penseel gingen hanteren. Dit veel-, heel
veelgeroemde individualisme kent een geschiedenis die verder
teruggaat dan het internationale optreden van Jozef Luns en de is
waarschijnlijkste oorzaak van het ontbreken van een hoofdstuk
"Pays-Bas" in zelfs de meest complete anthologieÀ-_Àn van de
Surrealistische beweging. Geringe publieke belangstelling, krakende
kritieken en geen droog brood om te eten kenden de surrealisten in
andere landen ook, maar in het land van de gave gulden kropen ze
liever in hun schulp dan dagelijks klassikaal luidruchtig van hun
genoegens blijk te geven in openbare gelegenheden.
Johannes Moesman, de meest surrealistische schilder van ons land
en dat niet alleen om zijn aan Breton verwante talent voor veten,
brouillages en onmin in het algemeen, hield het openbaar exposeren
wel voor gezien nadat in 1933 en '34 doeken van hem geweigerd waren
in het Stedelijk Museum om redenen van onzedelijkheid. Over eerder
getoonde schilderijen oordeelde de pers eensgezind vernielend:
,,(...) 'de Peer' van Moesman zou zelfs den diepzinnigen Freud
zwaar op de maag liggen" (Haagse Post); ,,Het surrealisme van
Moesman zegt (...) ons niets, ook niets van de een of andere
schoonheid, van schildertrant inbegrepen" (NRC). Nog in 1963 vroeg
de recensent van het Vrije Volk zich af waarom de Utrechtenaren (sic) niet kokhalzend uit de expositie van de "perverse en
kwetsende" werken kwamen. Even melige en virulente kritiek viel de
internationale surrealistische tentoonstelling ten deel die in 1938
Amsterdam aandeed. Hoewel speciaal voor de gelegenheid samengesteld
was er opvallenderwijs geen in Nederland gemaakt werk te zien,
terwijl al sinds eind jaren twintig het surrealisme in Nederland
een concentratiepunt had in Willem Wagenaars galerie annex
boekhandel Nord (hij kwam uit Groningen) in Utrecht.
Het hoge woord is eruit: Utrecht. Niet in Amsterdam, Den Haag of
Vaals concentreerde zich de surrealistische activiteit in
Nederland, maar in de spoorstad, waar het meest kunstvriendelijke
aspect van de aanwezige infrastructuur de snelle spoorverbinding
met Parijs lijkt te zijn. Herbert Lewandowski, auteur van
Beschavings- en zedengeschiedenis van Nederland (1933), waarin de
surrealisten besproken worden in het hoofdstuk "Hollandse kunst en
erotiek", verhuisde van Berlijn naar de domstad: ,,In de jaren die
op 1922 volgden, heb ik echter vaak mijn lot vervloekt dat mij naar
Utrecht voerde. Ik vond de stad ijzig, de atmosfeer kil, de mensen
preutsch en kleinburgerlijk. Vaak had ik het gevoel, of Utrecht een
voorstad van de hel was." Ook Moesman, die in de jaren dertig een
"stompzinnig" baantje bij de NS had, kastijde het klimaat in zijn
geboortestad meedogenloos in zijn rancuneuze geschriften. De
naoorlogse dichter en schilder Alain Teister was ook al afkomstig
uit het katholieke centrum des lands: ,,Utrecht is een beetje een
stille, hypocriete, moeilijke stad. Wellicht de enige stad in
Nederland die in aanmerking komt voor het predikaat
surrealistisch."
Daar dus, in het gat van Nederland, bloeide de lokale loot aan de
Parijse, lees: internationale stam in de jaren dertig. Van 1941
tot 1944 gaven Theo van Baaren en Gertrude Pape er het tijdschrift
De Schone Zakdoek uit, waarin surrealistisch angehauchte schrijvers
en kunstenaars als Cees Buddingh', Max de Jong, Ad den Besten en
Louis Lehmann hun door de bezetting gefnuikte creativiteit de vrije
loop konden laten. Uit veiligheidsoverwegingen en om
reproductiekosten uit te sparen bedroeg de oplage één exemplaar.
Buiten vele fraaie dichtregels als ,,Op de driesteek der
atlanten/slaapt de uil van Appelscha,/maar de stormploeg der
giganten/wiedt getrouw de vroege sla." (Van Baaren) en nonsensicale
advertenties en vertalingen ("Zie de maan schijnt door de bomen"
in Grieks en Hebreeuws), nemen fotocollages en foto's van
surrealistische objecten en acties er een voorname plaats in. De
laatste werden vervaardigd door Chr. J. van Geel, later serieus
schrijver, en E. van Moerkerken, fotograaf en cineast.
Veel van hun al gedeassembleerde assemblages waren in de jaren
dertig gemaakt en gefotografeerd. Toen de Exposition Internationale
du Surréalisme in 1938 naar Amsterdam kwam stonden ze dan ook
vrolijk op de stoep om mee te exposeren. Maar nee, op onbekende en
dan nog Nederlandse kunstenaars werd geen prijs gesteld en de
knapen moesten zelf een expositie inrichten op een bovenwoning aan
de Nieuwezijds, waar weinig tot zeer weinig mensen kennis van
hebben kunnen nemen.
Een twintigtal tentoonstellingen, minstens veertien films, vier
prentenboeken en drie leesboeken later is Emile van Moerkerken een
bekend Nederlander en niet te beroerd om Peter Brusse voor de AVRO-tv te woord te staan naar aanleiding van zijn 75ste verjaardag (van
Van Moerkerken, niet van Brusse). Tegelijkertijd ging een
retrospectieve tentoonstelling van zijn fotografische werk van
start in Amsterdam. In twee werkelijk verblindend witte ruimten
hangen honderd nieuwe vergrotingen van foto's vanaf 1929 thematisch
gerangschikt. Naast de vaak gereproduceerde, krachtige portretten
van Ter Braak, Du Perron met snor, Hermans met loupe en Reve met
bol en veel "vrouwenportretten" springt het surrealistisch hoekje
de ogen in. De foto's van hetzij door Van Geel, hetzij door Van
Moerkerken gemaakte objecten hebben niets van doen met
droomlandschappen of routebeschrijvingen van het onderbewuste, noch
met vervormingen of manipulatie in de donkere kamer. Het zijn
komische varianten op de "ontmoeting tussen de paraplu en de
naaimachine op de operatietafel", waarbij de vervreemding die
uitgaat van bijvoorbeeld een scheermesje aan een triomfboog een
gniffel maar ook een licht gevoel van onbehagen teweegbrengt.
In het objet-collage "La servante hystérique" is met plakbordjes
en schertsartikelen het soort nieuwe verhouding tussen tekst en
beeld ontstaan dat het werk van Magritte, Man Ray en Max Ernst zo
enigmatisch maakt; de opzettelijke discrepantie tussen de titel en
het betitelde brengt associaties teweeg en geeft het banale een
poëtische lading. Als alle andere avantgarde-bewegingen van de
twintigste eeuw streefde ook het surrealisme naar bevrijding van
de mens en de wereld door opheffing van de scheiding tussen subject
en object. Pas met het teloorgaan van die doelstelling in het
postmoderne tijdsgewricht lijkt ook aan het surrealisme als
oorspronkelijke avantgarde-beweging een einde te zijn gekomen. De
recente ensceneringen van Van Moerkerken lijken dat te
logenstraffen; er is dus toch nog leven na de dood.

E. van Moerkerken - Retrospectief 1929-1991, in Galerie Lumen
Travo, Paulus Potterstraat 38 te Amsterdam, tot en met 9 oktober
E. van Moerkerken, Foto's, Amsterdam (De Bezige Bij) 1989, f49,50
J.H. Moesman - Tekeningen, in Kabinet Hendrik Beekman, Groot
Nieuwland 62 te Alkmaar, tot en met 2 november

De Groene Amsterdammer 1991