Michel Didier 1997
"Elk gebeeldhouwd werk is een getuige. Of het nu gaat om een getuige van
de levende gedachte, om historische gebeurtenissen, om beleden godsdiensten,
om zeden, gewoonten of poëzie, het gebeeldhouwde werk moet in zeker opzicht
de geest van de natie samenvatten." Deze gedenkwaardige woorden werden
begin vorige eeuw uitgesproken door de Franse beeldhouwer Pierre-Jean David
d'Angers. Zijn meest radicale leerling, Auguste Préault, zou wel eens
even laten zien hoe het was gesteld met die geest van de natie. Zijn eerste
belangrijke werken kregen titels mee als 'Paria's', 'Slachting' en 'De hongersnood'.
De titel van het verloren gegane reliëf 'Twee slaven die de keel doorsnijden
van een jonge Romeinse toneelspeler' wijst op een moedwillig pervers anti-classicisme.
Zelfs in zijn poëtische momenten koos hij voor de donkere zijde van de
Romantiek: 'De stervende dichter' en 'Ophelia' op het moment van haar verdrinkingsdood
steken vloeiend af bij het barbaarse geweld van 'Slachting', maar tonen de dood
als een laatste krachtsinspanning van het leven, een opflakkeren van woeste,
ongerichte beweging.
Veel energie besteedde Préault aan het maken van grafmonumenten. Zijn
meest gereproduceerde werk is een medaillon, dat oorspronkelijk voor een graftombe
is gemaakt en later de titel 'De stilte' meekreeg. Het tanige gezicht dat met
half geloken ogen uit een omkransing van draperieën oprijst, een benige
wijsvinger aan de lippen, is een bijna abstracte weergave van een kille gedachte.
Leven noch dood, maar een ijzig visioen dat de bezoekers van de joodse begraafplaats
op Père Lachaise doet verstarren.
Op een andere Parijse dodenakker, Montmartre, rust het gebeente van de O-Kee-Wee-Mee,
de vrouw van opperhoofd Kleine Wolf. George Catlin, ontdekkingsreiziger en kunstenaar-entrepreneur,
organiseerde in 1845 een expositie van Chippewa- en Iowa-Indianen in Parijs.
Het enthousiasme voor de nobele wilden, het equivalent van Homerus' ongepolijste
helden, was zo groot, dat toen O-Kee-Wee-Mee stierf, er een inschrijving werd
gehouden in Romantische kringen voor een grafmonument. Geëxpatrieerden
waren toen al zeer in trek en menige traan werd geplengd bij de gedachte aan
het ongelukkige kind van de wildernis, dat zo ver van haar jachtvelden was gestorven,
nota bene in de decadente hoofdstad van de gedegenereerde beschaving.
'Aan de heer Préault is de opdracht verstrekt om het grafmonument te
maken dat de beschaafde liefdadigheid opricht ter ere van deze arme Indiaan,'
snoof Le Charivari. De bronzen buste van O-Kee-Wee-Mee is al lang niet meer
op Montmartre te bewonderen, maar bevindt zich in een Normandisch museum. Op
de tentoonstelling die het Van Gogh Museum heeft gewijd aan Préault is
te constateren dat het blootstellen aan de elementen de squaw heeft beroofd
van haar meeste opsmuk, maar dat haar edele gelaatstrekken wonderwel intact
zijn gebleven.
Het grootste deel van Préaults oeuvre bestaat uit portretmedaillons.
Van vele tientallen bekende en ooit bekende tijdgenoten legde hij de trekken
in zijaanzicht vast. Sommigen van hen waren reeds lang overleden, en Préault
portretteerde hen zoals hij ze zich graag herinnerde. Zo stelde hij voor eigen
genoegen een nostalgisch pantheon samen van zijn vrienden, kennissen en helden
uit de hoogtijdagen van Romantiek, op een moment dat die nog slechts een herinnering
waren die was geïdealiseerd door de desillusies na opeenvolgende revoluties.
Erkenning kwam voor Préault pas na jaren van armoede, waarin hij wegens
ruimtegebrek gipsen beelden had moeten stukslaan. Toen de Romantiek eenmaal
een afgesloten hoofdstuk was, kon hij zijn radicaal Romantische sculpturen slijten
aan de natie. Het nog altijd verontrustende, barbaarse 'Slachting' werd in 1859
aangekocht; bij de eerste presentatie in 1834 werd het slechts toegelaten tot
de Salontentoonstelling 'als een misdadiger aan de galg' om het publiek en vooral
jonge kunstenaars te tonen 'waartoe de waanzin van de rebellie' toe kon leiden.
Maar de 'geest van de natie' was al uit de fles.
MICHEL DIDIER
Romantiek in brons: Auguste Préault, 1809-1879
Van Gogh Museum, Amsterdam
Tot en met 11 januari