De verschrikkingen van de oorlog

Een selectie uit Goya's befaamde prentenserie Los desastros de la guerra (de verschrikkingen van de oorlog) hangt sinds Hemelvaartsdag in het Anne Frankhuis aan de niet-begrijpende blikken van de schuifelende toeristenmassa ten prooi. Een begrijpelijke, misschien zelfs logische keuze voor een tentoonstelling op de plaats waar de oorlogsverschrikkingen in Nederland het meest geheiligd zijn. Of valt er wel wat af te dingen op de universele geldigheid van Goya's algemeen-menselijke aanklacht?

Michel Didier 1991

Onder andere om Engelands handelsmogelijkheden met het continent hermetisch af te sluiten liet Napoleon in 1807 de Franse troepen Spanje binnenmarcheren, koning en kroonprins afzetten en zijn broer Joseph op de troon plaatsen. De opstand die hierop volgde stortte het land in een even wrede als bloedige oorlog, waarbij aan beide zijden massaal werd gemoord, gemarteld en verkracht. Nadat de staande Spaanse legers waren verslagen werd de strijd voortgezet als 'kleine oorlog' ('guerilla'), aanvankelijk onder aanvoering van strijdlustige monniken. In 1811 besloten de guerillero's Madrid, waar Joseph Bonaparte stevig in het zadel zat, uit te hongeren; daartoe werden zowel oogsten als zaden vernietigd. In de massieve hongersnood die dat ontketende lieten 20.000 mensen het leven, meest uit de onderste lagen der bevolking. In 1814 gooiden Spanjaarden en Engelsen tenslotte de laatste Fransman over de Pyreneeën en keerde de koning terug, die terstond de nieuwe grondwet afzwoer, de inquisitie weer invoerde en duizenden liberalen en andere onwelgevalligen liet executeren.
Goya (omdat zijn naam minstens één keer voluit geschreven schijnt te moeten worden, vooruit dan maar: Francisco de Goya y Lucientes) werd in 1746 geboren en had dus al een gevorderde leeftijd toen de oorlog uitbrak. Tijdens de hongerwinter van 1811-1812 verbleef hij in Madrid en was hij getuige van de arrogante onverschilligheid van de rijken ten opzichte van het kreperende gepeupel. Omdat hij flink samengewerkt had met Joseph Bonaparte mocht hij voor zijn leven vrezen tijdens de restauratie van de Bourbonmonarchie en maakte dus dankbaar gebruik van de gedeeltelijke amnestie die in 1824 werd afgekondigd om naar Bordeaux te gaan, waar hij zijn laatste vier levensjaren sleet.
Nog tijdens de oorlog, in 1810, begon Goya aan de serie prenten waarop de meest gruwelijke en morbide kanten van de oorlog breed uitgemeten werden. Ongeveer tien jaar later waren de 82 prenten gereed, maar verder dan proefdrukken kwam het niet. Wellicht vreesde hij dat zijn prenten als goedmakertje van een collaborateur zouden worden beschouwd, wellicht had hij economische bedenkingen - wijs geworden door de geringe verkoopresultaten van een eerdere prentenserie. In ieder geval werd de map pas in 1863 officieel uitgegeven en is toen de titel bedacht. De in het Anne Frankhuis tentoongestelde selectie prenten is uit 1863, komt uit particulier bezit en was afgelopen herfst te zien in het Käthe Kollwitzmuseum in Keulen.
Goya tekent de wreedheden van de oorlog vanzelfsprekend vanuit Spaans perspectief, dus is de Spaanse bevolking het slachtoffer en begaat de Franse bezetter de gruwelen. Van de eersten zijn altijd de gezichten te zien, verwrongen van pijn en angst, van de laatsten is het gezicht steeds afgewend of verhuld, waardoor het kwaad effectief ontmenselijkt wordt. Overigens zijn de meest wrede Fransen - en het was niet bepaald het puikje van de natie dat naar Spanje werd gestuurd - uitgedost met woeste baarden en bontmutsen: behalve dat dat enige klimatologische verwarring schept dringt de vergelijking met de stereotiepe uitbeelding van de barbaarse bolsjeviek zich op. Toch spaarde Goya zijn ook landgenoten niet: buiten lijkenschenners, die herhaaldelijk getoond worden, krijgen de eerder genoemde onverschillige rijken verscheidene vegen uit de pan: "Als ze van andere afstamming zijn", schreef hij onder een hatelijke prent waar twee gegoede Madrilenen glimlachend het op straat verhongerende volk in ogenschouw nemen.
Op maar heel weinig prenten zijn directe oorlogshandelingen te zien: meestentijds gaat het om de neveneffecten van bezetting en belegering. De Anne Frankstichting heeft ongetwijfeld deze tentoonstelling in huis gehaald vanwege de overduidelijke parallellen met de bezetting in Nederland en vanwege de universeel geldige boodschap tegen oorlog in het algemeen die uit Goya's prenten spreekt. Maar kunnen die prenten, die per slot van rekening honderdtachtig jaar geleden gemaakt zijn, wel ingezet worden in een algemeen anti-oorlogsvertoog? Los desastres de la guerra is, ondanks de ogenschijnlijk universele en onverouderde gelding, eerder een visualisering van Goya's innerlijke wereld en zijn toen al lang niet meer sluimerende preoccupatie met horror en geweld, dan een uit een humanistische levensinstelling voortkomende aanklacht tegen het fenomeen oorlog. Aan de ene kant zijn de prenten bepaald geëngageerd en tonen ze een diep medeleven met de slachtoffers; aan de andere kant is hier en daar te ontwaren dat het Goya om meer gaat dan het tonen van leed. Op de prent "Men kan het niet aanzien" staat een groep Spaanse mannen, vrouwen en kinderen op het punt neergeschoten te worden door een Frans executiepeloton, waarvan alleen de bajonetten dreigend het beeld insteken; terwijl de achtergrond achter de slachtoffers bijkans zwart is en ze in een helder, uit henzelf voortkomend licht lijken te baden, is de achtergrond bij de geweren licht gehouden, waardoor de aandacht gevestigd wordt op de nietsontziende koelheid van de executie-'machines' - een uitwerking van Goya's virulente antirationalisme, dat in veel van zijn werk en op alle mogelijke manieren verkleed tot uitdrukking komt.
Vaak is beweerd dat Goya tot zijn inktzwarte visioenen kwam door het aan den lijve ondervinden van het oorlogsgeweld. Zijn openlijke preoccupatie met sadisme, kannibalisme en de donkere zijden van het menselijk bestaan was bij het uitbreken van de oorlog echter al zo'n tien jaar manifest. Hij vond in enge volksverhalen en sprookjes vol vampiers, heksen en menseneters een persoonlijk tegenwicht voor de steriele thematiek van het toen vigerende classicisme, dat hij als drager van het rationalistische gedachtengoed beschouwde. Het ging hem om meer dan het bloedige verzet van een aangerande natie tegen een usurperende natie - waarschijnlijk hield hij de Franse troepen voor de directe vertegenwoordigers van de Franse Revolutie, het kind van de Verlichtingsidealen.
Desondanks bestaan er in de beeldende kunst weinig zo scherpe aanklachten tegen de oorlog, die Goya in een rauwheid en onversnedenheid neerzette die van de beschouwer het nodige vergt. Verkrachting, gespieste gevangenen, kapotgesneden lichamen, mensen die elkaar met spiezen, stenen en bijlen te lijf gaan - het zijn taferelen die we niet tegenkomen in de even bekende series van Honoré Daumier, Käthe Kollwitz en George Grosz. Ondanks de afstand in tijd en plaats bewerkstelligen Goya's prenten door hun onverbiddelijke en grove directheid een rilling van afkeer voor oorlog.
Heel instructief is een vergelijking met de gelijktijdig gehouden tentoonstelling van spotprenten uit de tweede wereldoorlog uit eigen collectie in het Verzetsmuseum in Amsterdam. Van de vier afdelingen zijn er drie voor enkele tekenaars gereserveerd (Jan Rot, Wim van Beek en Leen Jordaan) en is de vierde thematisch geordend. Wat het eerst opvalt is de totale afwezigheid van kunstzinnige kwaliteit, Jordaan uitgezonderd. Onbekommerd zwerven olijke of grimmig-fiere figuren over het papier, die getekend zijn op de onvervalst oubollige wijze van de humorpagina van de eerste jaargangen Panorama. Als spotprenten representatief zouden zijn voor het leven tijdens de Bezetting is het hier een vrolijke boel geweest: behalve een enkele pathetische hongerprent (droef kijkend gezin rond kachel) wordt de op onze fietsen en kolen uitzijnde Mof op de ene snaakse practical joke na de andere onthaald. Die Nederlanders, die lieten zich niet zomaar hun fiets ontnemen! Hoewel de toon niet altijd spotlustig is wordt aan excuties, jodenvervolging en arbeidsinzet algemeen voorbijgegaan. De welwillende beschouwer moet wel concluderen dat het de tekenaars erom te doen was de moed erin te houden, want scherpzinnigheid valt geen der prenten te verwijten. Voeg hieraan toe dat van de meeste prenten geen datum wordt gegeven en dat veel onderschriften onvolledig en soms onjuist zijn, en de expositie verliest veel verband met de oorlog. Blijkbaar is de artistieke kwaliteit een criterium voor universele geldigheid en loopt Goya de 120 jaar achterstand op Rot en Van Beek moeiteloos in.

De Groene Amsterdammer 1991