Gezwinde mathematicus

Michel Didier 1995

De belangrijkste tentoonstellingen zijn niet steeds de mooiste. Notoir moeilijk smoel te geven zijn architectuurtentoonstellingen. Door de flink toegenomen publieke belangstelling voor bouwkunst gedwongen, grazen samenstellers en vormgevers de meest verscholen weitjes af in het Alptraumlandschaft van de fantasie om een expositie, bij ontstentenis van de objecten zelf, boven een wand foto's en bouwtekeningen uit te doen stijgen. De maquette is een sine qua non, in populariteit al gepasseerd door reconstructies op ware grootte van kamers en andere kleine binnenruimten. Maar ook de ruimte waarin tentoongesteld wordt voegt waarde toe. Dat Jacob van Campen wordt toegelicht in de galerijen van zijn eigen stadhuis van Amsterdam (1648-1665), geeft niet alleen de expositie maar ook het gebouw zelf een stoot opwaarts. Dankzij de erg laag en dun gehouden tentoonstellingswandjes krijgen Burgerzaal en galerijen een onverwacht monumentaal effect, waarmee ze ver boven de menselijke maat uit lijken te stijgen.
Die menselijke maat werd daarentegen juist nagestreefd door Van Campen en zijn mede-classicisten in de Nederlanden. In navolging van Italiaanse interpretaties van Vitruvius' tien
boeken over de bouwkunst pasten zij de klassieke bouworden toe in een rigoureuze maatvoering, gebaseerd op de proporties van het menselijk lichaam. De mens was immers de belangrijkste
schepping van God, en het lichaam dus de duidelijkste openbaring van het goddelijke metrum waar de hele Schepping op danste.
Kunsten en wetenschappen vonden elkaar in deze periode in de gemeenschappelijke opgave Gods schepping te doorgronden. Het was evident dat zulk een belangrijke taak niet langer kon
worden toevertrouwd aan de steenhouwers en timmerlieden die tot dan toe de Nederlanden hadden volgebouwd. Aan Vitruvius' vereiste dat een architect wel over wat praktische kennis
moest beschikken, maar in de eerste plaats een man van vele intellectuele vaardigheden moest zijn, werd rond 1620 tegemoet gekomen. De belangrijkste architecten van het zogenaamde
Hollands classicisme, Van Campen, Salomon de Bray, Philips Vingboons en Pieter Post, hadden allen een opleiding tot kunstschilder genoten. Vooral de faam van Van Campen verbreidde zich snel; geprezen als 'geswinde mathematicus' hield hij zich vooral met grote lijnen bezig en liet hij het maken van gedetailleerde tekeningen over aan anderen. Zelf dwarrelde hij graag rond in het subcultuurtje van Constantijn Huygens en Maria Tesselschade, waar classicisme niet alleen een bouwstijl maar ook een levensstijl was. De eer van de architect, zo nam men graag Vitruvius' oordeel over, stond boven het platte financieel gewin. Omdat Van Campen een vermogend man was kon hij voor deze en gene gratis ontwerpschetsen maken. Zowel uitgevoerde als onuitgevoerde ontwerpen tonen een visionair architect, die dankzij hooggeplaatste relaties hooggestemde idealen wist te realiseren als het terugwinnen van een paradijselijke orde in allegorisch toepasbare stijlen.
Een maand lang loopt de Jacob van Campen-tentoonstelling parallel aan de OMA-expositie in het Nederlands Architectuurinstituut. 'Referentie: OMA. De sublieme start van een architectengeneratie' brengt zestien architecten in beeld die verbonden zijn geweest aan het Rotterdamse Office for Metropolitan Architecture. Dit door Rem Koolhaas opgezette architectuurlaboratorium bekokstoofde in de jaren tachtig allerlei stedenbouwkundige en architectonische 'vondsten' aan de Maas, sterk geïnspireerd door het echte Manhattan. Na een lange periode van functioneel bouwen door vakmensen die betontekeningen als het ware droomden, kwam in Nederland de uiterst brede visie weer bovendrijven die dringend genieën behoefde. Evenzeer entameerde OMA het gebruik van architectuur voor allegorische programma's, zoals het VPRO-kantoor in Hilversum van MVRDV.
Ook de tentoonstelling rond de uit OMA voortgekomen architecten wordt gehouden in een toepasselijk decor: het Architectuurmuseum van Jo Coenen. De architectuur is hier alleen niet afgeleid van de menselijke maat, maar van de geschiedenis van de bouwkunst. Wat Van Campen en OMA betreft van de overstijging van het ambacht, die van bouwkunde bouwkunst maakt.

De Groene Amsterdammer, 1995