Vergetelheid tot in de eeuwigheid

Karl Junkers misgunde plaatsje in de moderne kunst

Bij zijn leven was hij geen gewaardeerd kunstenaar en na zijn
dood ook al niet, verschillende 'rehabilitatie'-tentoonstellingen
ten spijt. Wel heeft Karl Junker de wereld een huis nagelaten,
dat een gedenkteken is voor het verwoede speuren naar een 'nieuwe
kunst'. De tragiek van een eenzame ploeteraar.

Michel Didier 1994

Het stadje Lemgo in Westfalen staat slechts bekend als het decor
van de beruchtste heksenprocessen van de zeventiende eeuw.
Enigszins bedremmeld tussen de heksen in de toeristenfolder
schuilt het 'Junkerhaus', een mini-villa die rond de laatste
eeuwwisseling door de schilder en houtsnijder Karl Junker in een
kwart eeuw is ontworpen, in elkaar getimmerd, gesneden,
volgeschilderd en van bijpassend meubilair voorzien.
De 193 schilderijen, 767 tekeningen en 119 houten beelden die de
gemeente er aantrof toen zij het huis in 1960 aankocht, vormen
maar een deel van de onwaarschijnlijke hoeveelheid werk waarmee
Junker zijn huis had vormgegeven. Maar zelfs het bepaald karig te
noemen gedeelte dat vandaag de dag te bezichtigen is, geeft een
overdonderend bonte en wonderlijk volgestouwde indruk.

Aan de overkant woont, op nummer 11, de Museumswart, een zekere
Fam. Ellinger. Fam. Ellinger blijkt een echtpaar van gevorderde
leeftijd, dat toevallig staat te popelen om naar de Weihnachtsmarkt
te vertrekken en de sleutel met tegenzin afstaat voor krap twee
uren. Aan de indrukwekkende, massief ijzeren sleutel bungelt een
minuscuul broertje voor het toegangshek, dat dan ook maar tot de
knie reikt.
Het welbeschouwd rechttoe-, rechtaan gebouwde huis krijgt surreële
dimensies door het dichte net van ornamenten dat over de gevel
gedrapeerd is. Aan de achterkant van het beschilderde en betimmerde
bakstenen huis staart een hologige raampartij ons aan, maar een
bordje op de voordeur begroet ons met een welgemeend 'salve',
vastgehouden door een niet minder olijk houten manneke.
Als onze ogen aan het duister gewend zijn, blijkt dat er geen
elektriciteit is en geen gas. Het eerste betekent geen
flitsapparaat, het tweede geen verwarming. De atmosfeer is echter
zo vochtig dat een kortsluiting wel van heel goede huize moet komen
wil hij hier de brand in krijgen. Junker zal het koud hebben gehad.

Karl Junker wordt geboren in 1850. Drie jaar later sterft zijn
moeder, het jaar daarop zijn enige broer. Zijn vader geeft in 1857
de geest, waarop de kleine Karl bij zijn grootvader inwoont tot hij
als meubelmakersgezel na het gymnasium te hebben afgerond zijn
eigen brood kan verdienen. Na vrijwillige dienstneming in de Frans-Duitse oorlog van 1870 studeert hij architectuur in München en
bezoekt hij de kunstacademie aldaar, waar hij al na twee jaar de
Prix de Rome wint.
Als hij dertig jaar is keert Junker uit Italië naar Lemgo terug, in
de hoop te worden opgenomen door zijn medeburgers. Het lukt hem
niet een huis te vinden, dus bouwt hij er zelf maar een. Hij maakt
een houten model en presenteert dat als voorstel op het
gemeentehuis. De bestuurderen verklaren hem voor gek en halen er
zelfs een psychiater bij, maar Junker weet gedaan te krijgen dat
zijn plan wordt aangenomen. In 1889 wordt het werk aanbesteed en
twee jaar later staat er een casco. Junker zal er de rest van zijn
leven aan wijden om het van onder tot boven te decoreren. Hij
sterft in 1912.

Het huis telt drie etages, die helemaal vol staan met maniakaal
pietepeuterig besneden tafels, stoelen en bedden. Te veel voor een
man alleen, zou je denken. Op elke verdieping zijn de kamers rond
een overloop gegroepeerd. Helaas wordt de toegang versperd door een
meter plexiglas, waardoor het zicht op de helft van de kamers
ernstig wordt belemmerd. Uitgerekend de monumentale bank staat met
de rug naar ons toe, dus hup, ik schuif het plexiglas omhoog en de
fotograaf tijgert er onderdoor. De kamers blijken in geen jaren
meer gestofzuigd te zijn, want hij is ineens zo grijs als een
bakkersknecht wit is. Ik klim er zelf maar overheen.
Ongelukkigerwijs bevindt de kamer zich aan de straatkant, zodat we
gebukt de meubels aan de kant moeten schuiven voor een onbelemmerd
zicht op de bank. Wee ons knokig Hollands gebeente als Fam.
Ellinger ons door het raam bezig zou zien.
Dit worden vast niet de eerste foto's ter wereld die in een
centimeter stof achterover liggend zijn genomen met het hoofd
rustend op een puntig versierd tafeltje, maar het biedt toch een
originele aanblik. Als ik naar beneden loop om een reflectiescherm
te halen, doemt een in het tegenlicht schrikwekkend hoofd op. Het
is de eerste van een rij kijkgragen, die blijkbaar hebben geroken
dat er wat te doen valt in het stikdonkere huis.
Een troepje gezond geschoeide veteranen beklimt welgemoed de smalle
trappen. De 'aanvoerderin' sust de gemoederen, die danig verhit
worden bij het aanschouwen van zoveel hemelbedden bij elkaar, met
een tragisch verhaal.

Hoewel de grootte van het huis en de hoeveelheid meubilair anders
doen vermoeden, is Karl Junker nooit getrouwd geweest. Wel hoopte
hij vast op een gezin met kinderen, waar hij op vooruit liep door
alvast kinderkamers in te richten met bedden in verschillende
maten. Op het, natuurlijk houten, toilet prijkt zelfs een kunstig
gesneden kinderpotje - met deksel.
De tragiek van de eeuwige wees: Junker heeft nooit een thuis gehad,
maar er wel altijd naar gezocht. Na jaren zwerven en reizen viel
hem ook in zijn geboortestad geen gutbürgerliches huis ten deel. In
zijn eigen huis, zijn zelfgebouwde wereld, gaf hij zijn verlangen
vorm naar een thuis.
Ook na zijn dood viel hem geen erkenning ten deel. Berlijnse
expressionisten zagen in het primitivisme van zijn houtsculpturen
en in zijn naïeve schilderingen eenzelfde streven naar 'nieuwe
kunst' als wat hen bezighield. Op een tentoonstelling in 1914 hing
en stond Junkers werk dan ook naast dat van bekende meesters als
Schmidt-Rottluff en Herbin. De kritiek was echter onverbiddelijk en
de nagestreefde erkenning bleef dan ook uit: Junker was misschien
wel 'modern', maar hij was in elk geval geen kunstenaar. In een
ander soort artikelen werden zijn schilderijen bizar en abnormaal
genoemd en de inhoud van een grof seksuele aard.
Het levenswerk van Karl Junker maakt natuurlijk deel uit van de
brede stroom in de Europese kunst van rond de eeuwwisseling,
waarbinnen de kunstenaars op zoek gingen naar een 'nieuwe kunst'.
In zijn houtsnijwerken zitten dan dezelfde abstract organische
decoraties die de art nouveau kenmerken, en zijn latere
schilderijen vertonen eenzelfde vereenvoudiging van vorm die
schilders als Douanier Rousseau en Paul Gauguin onder invloed van
Japanse prenten bewerkstelligen. Kortom, een 'primitivisme' dat
tamelijk algemeen was in Europa, maar zeker in Duitsland als erg
vooruitstrevend werd ervaren.
Als elke goede moderne kunstenaar probeert Junker in zijn werk
tegenstellingen te overbruggen, tussen het ronde en het hoekige in
zijn ornamenten, tussen vaste en niet-vaste sculpturen, tussen
organische en geometrische vormen in zijn schilderijen. Het huis in
zijn geheel, waarin architectuur, sculptuur, schilder- en
toegepaste kunst verenigd zijn, moet dan ook gezien worden als een
monument voor het moderne streven naar het totaalkunstwerk.

In 1978 werd opnieuw een rehabilitatiepoging gedaan, ditmaal in
Lemgo zelf. Een overzichtstentoonstelling van alles wat uit het
huis verwijderd kon worden moest aantonen dat alle elementen die
eigen zijn aan moderne kunst, ook in Junkers werk aanwezig zijn. De
expressieve en de constructieve elementen struikelden over elkaar
bij hun poging de traditionele schilderwijze, die Junker ooit de
Prix de Rome had bezorgd, uit de kunstwerken te wissen.
Het zijn sterke benen die zoveel toegedichte moderniteit kunnen
dragen. Die van Karl Junker waren er niet tegen bestand: toen een
brede erkenning opnieuw uitbleef, trad hij weer terug in de schaduw
van de kunstgeschiedenis.

Origine 3, 1994