De Rotterdamse schilder Kees van Dongen is bekend als dé societykunstenaar van Parijs begin vorige eeuw. Zijn vroege werk laat een serieuzer Van Dongen zien, die tussen politieke tekeningen en maatschappijkritische prenten door een beginnende aandacht voor het mondaine leven had.
Michel Didier 2004
Kees van Dongen (1877-1968) was bij leven en welzijn al beroemd. Al vrij snel
nadat hij zich definitief in Parijs vestigde in 1899, werd zijn werk besproken
en aangekocht en kreeg hij opdrachten. Zoals veel kunstenaars in die tijd leefde
hij van tijdschriftillustraties; in Nederland waren daar zeer weinig mogelijkheden
voor, in Parijs des te meer.
Al vrij snel na de grote doorbraak van de 'Fauve'-schilders in 1906 (Matisse,
Derain, De Vlaminck, Marquet, Van Dongen en anderen) met woeste schilderijen
in ongemengde kleuren, begon Van Dongen een clichébeeld van zichzelf
te cultiveren: een bohémien, vrijwel onopgeleid, een natuurtalent, te
vinden aan de zelfkant van het leven in de metropool, waar hij 'schildert wat
hij ziet' volgens de wetten van de natuur, zijn instinct volgend.
Van Dongen heeft echter wel degelijk een opleiding gevolgd, namelijk aan de
Rotterdamse Academie voor Kunsten en Technische Wetenschappen. In Rotterdam
verkeerde hij in artistieke kringen van links-radicale snit, waaronder de bekende
kunstenaar-cabaretier Koos Speenhoff. Ook in Parijs zocht hij aansluiting in
anarchistische kring en als een gevolg van zijn geëngageerde overtuiging
stopte hij met het maken van schilderijen, luxe goederen voor de elite, en bepaalde
hij zich tot prenten en tekeningen. Veel kunstenaars deden dat in die tijd,
om kunst een maatschappelijke relevantie mee te geven.
In navolging van de serieschilderijen van Claude Monet, zoals van de kathedraal
van Rouen en het station Saint-Lazare in Parijs, maakte Van Dongen serietekeningen,
veelal met het straatleven als onderwerp. Daar koos hij meestal de mindere buurten
voor uit, van zowel Parijs als Rotterdam, en op de meeste bladen komt wel een
prostituee voor. In zowel tekeningen als prenten zette hij de voorstelling vaak
om in een bijtende satire op de hypocriete burgermansmoraal of een meelijwekkend
portret van de meedogenloze strijd om het bestaan, in navolging van schrijvers
als Emile Zola en illustratoren als Théophile-Alexandre Steinlen, het
grote voorbeeld voor Van Dongen en een reeks leeftijdgenoten.
Prostituees
Rond 1900 was Van Dongens sociaal engagement op zijn hoogtepunt; hij maakte
prenten voor politiek-satirische tijdschriften als L'assiette au beurre, La
Caricature en het Nederlandse De Ware Jacob. In deze tijd begaf hij zich vaak
op straat in Parijs en maakte reeksen tekeningen van 'het ware leven', doorgaans
van arbeiders en prostituees, maar ook van het publiek in de opera. De op de
beurs getoonde tekening 'Sortie de l'Opéra' uit 1901 is zo'n vlot opgezette,
geraffineerd afgewerkte plaat, waarbij met een minimum aan middelen het gewenste
effect is bereikt: de drukte, het vertier en de eeuwig voortgaande beweging
van het nachtleven in de wereldstad.
Linksboven is schetsmatig de contour van een van de beeldengroepen aan het operagebouw
aangegeven: 'De dans' van Carpeaux. Vlak daarvoor neemt een reusachtige straatlantaarn
de prominentste plaats op het papier in. Elektrische straatverlichting was nog
van tamelijk recente datum; het felle witte licht wordt beschreven en genoemd
in de talloze boeken en artikelen die over 'de lichtstad' zijn geschreven. Op
de achtergrond spoedt een vormeloze massa zich naar onbekende bestemming; op
de voorgrond een uitgelicht paar in uitgaanstenue, met wat rood en geel geïndividualiseerd.
Dat de vrouw is 'afgesneden' moet de voorstelling de directheid en spontaniteit
geven van een 'snapshot', zoals de hele voorstelling een toevallig gekozen 'tranche
de vie' lijkt.
Niet lang hierna laat Van Dongen zijn maatschappelijk engagement goeddeels achter
zich en stort hij zich in juist het mondaine leven waar hij zijn carrière
op zou bouwen. Hij neemt dan ook het schilderen weer op.