Het mythologische thema van Leda en de zwaan inspireert al millennia kunstenaars, schrijvers en componisten. Waarom juist dit verhaal? Omdat ieder tijdperk er iets van zijn gading in kan uitdrukken.
Michel Didier 2003
Er was eens een koningin, van de Peloponnesische stad Sparta. Leda was getrouwd
met koning Tyndareos. Op een dag dat zij buiten de stad aan een rivier toefde,
werd zij benaderd door de oppergod Zeus (Jupiter), die zijn begerig oog op haar
had laten vallen. Zoals gebruikelijk kwam de god in vermomming, ditmaal in de
gedaante van een zwaan. Negen maanden later legde zij twee eieren, waaruit twee
tweelingen kropen: de zogenaamde Dioskoeren Kastor en Polydeukes (Castor en
Pollux) en de meisjes Klytaemnestra en Helena.
Deze laatste twee zijn de oertypen van de femme fatale: zij trouwden beiden
een koning, Klytaemnestra die van Mykene, Agamemnon, en Helena die van Sparta,
zijn broer Menelaos. Helena is berucht geworden omdat de Trojaanse oorlog om
haar ('The face that launched a thousand ships', schreef Christopher Marlowe)
werd uitgevochten en Klytaemnestra omdat zij haar echtgenoot bij thuiskomst
uit die oorlog in bad vermoordde.
Kortom: de vluchtige paring van Leda en Jupiter had noodlottige gevolgen voor
de loop van de geschiedenis. Dit noodlot verhoudt zich nogal vreemd tot de honderden
luchtige en erotische afbeeldingen die in de loop der eeuwen van het thema zijn
gemaakt.
Leda en de zwaan is een Griekse mythe, maar de weinige Griekse kunstwerken waarvan
we het bestaan kennen zijn ons overgeleverd via Romeinse kopieën. Van een
waarschijnlijk bronzen beeld van Timoteos van rond 370-360 voor Christus zijn
liefst 28 marmerkopieën bekend. Het gaat om een staande Leda die met gestrekte
arm haar mantel omhooghoudt en met haar andere hand een klein model zwaan tegen
haar heup houdt. Van afwering is geen sprake, nog van enigerlei erotische betrekking.
Wel duidelijk afwerend is de Hellenistische Leda waarvan een schitterende Romeinse
kopie staat in de Biblioteca Marciana in Venetië: Leda's uitgestrekte arm
is juist zo lang als de hals van de hongerige reuzenzwaan, die haar heupen met
zijn vlerken omvat en zijn snavel tegen haar lippen perst.
Achteroverliggend
Het vreemde is dat Ovidius, hofdichter van keizer Augustus, maar een enkele
regel wijdt aan Leda in zijn boek Metamorphosen, dat de meeste Europese kunstenaars
als leidraad namen: "
en Leda zie je liggen tussen zwanenvleugels".
Toch leverde dit handjevol woorden de inspiratie voor de expliciet erotische
uitbeeldingen van het verhaal, te beginnen in de Romeinse tijd, waarbij de zwaan
zich nestelt tussen de gespreide benen van de achteroverliggende Leda.
De Grieks-Romeinse godenwereld leidde in de Middeleeuwen een ondergronds bestaan,
slechts gevoed door uitbeeldingen van de gepersonifieerde sterrenhemel; Leda
is een van de manen van Jupiter en bovendien de mythe die verband houdt met
het sterrenbeeld Cygnus. De personages gingen in boekillustraties altijd geheel
gekleed, in middeleeuwse adeldracht. In de late Middeleeuwen krijgt de mythe
van Leda en de zwaan, onder invloed van het opkomende humanisme, nieuw leven
ingeblazen: de humanisten trachten de oudheid te verbinden met het christendom
en daartoe worden alle mythen als spiegelvertellingen beschouwd van bijbelse
vertellingen. Zo wordt Leda, die bezocht werd door een zwaan en zich verenigde
met een god, gelijkgesteld met Maria, die door de heilige geest in de gedaante
van een duif de geboorte van de zoon van God kreeg aangezegd. Eeuwen later doet
deze verbintenis van mythe en evangelie in de figuur van Leda nog opgeld in
Vrijmetselaarsensembles, zoals het park van de Quinta da Regaleira in het Portugese
Sintra (1911).
De complete herleving van de oudheid in de Renaissance, in vorm en inhoud, zorgde
voor een ongekende bloei van Leda. Vrijwel alle bekende Italiaanse kunstenaars
van het Cinquecento - de zestiende eeuw - wierpen zich op het thema, te beginnen
bij Leonardo. Die maakte rond 1500 een krijttekening van een hurkende Leda,
die de zwaan liefkoost - of afweert, want zo duidelijk is de tekening niet.
Het schilderij dat hij maakte met hetzelfde motief is verloren gegaan, maar
overgeleverd door tal van kopieën en niet van de minsten: Raphaël,
Rosso en Michelangelo tekenden of schilderden een staande Leda die een zwaan
van natuurlijke grootte omvat en haar gelaat afwendt met een glimlach die even
raadselachtig is als die van Leonardo's beroemdste schilderij. De zwaan heeft
zijn vleugel rond haar geheven heup geslagen en lijkt zijn snavel te tuiten
voor een hartstochtelijke kus.
Rond 1530 ontstonden twee fameuze en scabreuze Leda's. Correggio schilderde
een naakte Leda die, tegen een boom gevleid, een handzaam formaat zwaan tussen
haar benen ontvangt; een zwaan die zijn hals wellustig tussen haar borsten naar
boven laat kronkelen. Correggio vervaardigde het in opdracht van Frederik van
Mantua, die het cadeau deed aan Karel V; na de dood van diens erfgenaam Philips
II werd het gekocht door keizer Rudolf II, die evenmin vies was van opwindende
voorstellingen. Ruim een eeuw later bewerkte Louis, zoon van de Franse regent,
Leda's gezicht met een mes, uit woede over zoveel liederlijkheid. De hofschilder
Charles Coypel schilderde er een nieuw hoofd op.
Een even erotische, maar veel invloedrijker Leda was van de hand van Michelangelo.
Zijn kopie van Leonardo's schilderij is verloren gegaan, evenals zijn schilderij
van 1529-30, maar ook dit is van talloze kopieën bekend, zowel als gravure
(van Jacob van den Bos) als in steen (van Ammanati) of op tapijt (Carracci)
en geschilderd (Pontormo). Michelangelo's Leda heeft een zelfde gespierde mannelijkheid
als zijn figuur van De Nacht in de Medicikapel in Florence. Zij klemt de klein
uitgevallen zwaan tussen de machtige dijen en duwt haar mond op zijn snavel.
Zo letterlijk namen zelfs de Romeinen Ovidius niet. Michelangelo zette hiermee
de toon voor een reeks Leda's tot Rubens aan toe, hoewel Leonardo's staande
versie ook veel navolging kende. In beide varianten speelde de kronkelende zwanenhals
een fallische rol, met name bij Venetiaanse coloristen als Titiaan, Veronese
en Tintoretto.
Een christelijk geïnspireerde variant duikt eveneens in de zestiende eeuw
op: op een keramisch reliëf van Luca (of Giovanni) della Robbia steekt
de zwaan zijn snavel niet op maar onder de borst van de liggende Leda, op de
plek waar Christus een wond heeft. Dit verwijst naar de vaak als pelikaan voorgestelde
Christus, die volgende de overlevering zijn jongen voedt met zijn eigen bloed.
Slangenburg
In het tijdperk van de Barok draaft Leda vooral op als decoratief motief op
plafonds, sopraportes, schouwen en fonteinen. Zelfs in Nederland buiten schilders
en beeldhouwers het frivool uit, zoals in het plafond van de toneelkamer van
kasteel De Slangenburg bij Doetinchem, als reliëf op het balkon van Herengracht
625 (Adriaan Dortsman), na de sloop in 1902 in de tuin van het Rijksmuseum,
en als marmeren reliëf van Jan Baptist Xavery uit 1735, nu in het Haags
Gemeentemuseum.
De combinatie van fallische vogel en blote meisjes in de vrije natuur deed het
natuurlijk vooral goed tijdens het Rococo: de versie van François Boucher
is uitentreuren gereproduceerd, tot op draaimolens aan toe. Pas eind achttiende
eeuw, in de handen van de rechtschapener Neoclassicisten, is er weer aandacht
voor inhoudelijke aspecten: de vereniging van mens en god leidt tot de geboorte
van halfgoden, maar uiteindelijk ook tot oorlog en vernietiging. En, een populaire
lezing in een tijdperk van revoluties en rollende kronen, de kwetsbare sterveling
(onderdaan) wordt overweldigd door een arrogante onsterfelijke (monarch). In
die zin maakte Théodore Géricault een serie studies van een Leda
die zich verzet tegen verkrachting.
Tegelijkertijd is het contrast tussen het onbezoedeld witte vederdek van de
zwaan en de naakte huid van Leda te mooi om niet uit te buiten. Behalve op frivoleske
schilderijen is het een uitgelezen motief voor de nieuwe polychrome sculptuur,
waarbij de zwaan veelal in donker gepatineerd brons is uitgevoerd en Leda in
ivoor - de negentiende-eeuwse versie van de antieke 'chryselephantine' (goud
en ivoren) sculptuur. Een fraai voorbeeld is de 'Léda des artistes' uit
1850 van James Pradier uit Genève, gemaakt van ivoor, goud, zilver en
turkoois.
Het overgrote deel van de schilderijen in de negentiende eeuw werd in Frankrijk
gemaakt en zo ook de meeste Leda's. Salonschilders als Riesener, Gérôme,
Gervex, Bramtot en Tillier benadrukten de decoratieve sensualiteit van het motief,
liefde tussen mens en dier in de vrije natuur, in doeken die qua formaat, kleur
en smakelijkheid voor de huiskamer gemaakt leken. Daarnaast waagden zich ook
serieuzer kunstenaars aan het onderwerp. Eugène Delacroix schilderde
een stevige, assertieve Leda als fresco in de abdij van Valmont. Gustave Moreau
maakte een reeks Leda's, de meeste met waterverf, waarbij hij het aloude thema
van de verbintenis tussen mens en godheid weer in stelling bracht: een androgyne
Leda met gesloten ogen verwacht glimlachend de aanraking van het machtig gevederde
natuurwezen. Ook Paul Cézanne, die zich in de regel niet aan mythologische
thema's bezondigde, schilderde een Leda met de zwaan, maar als geometrische
vervorming van een 'klassiek' schilderij.
Avant-gardeschilders
Pas vanaf begin twintigste eeuw gaan avant-gardeschilders zich categorisch bezighouden
met het nog altijd niet uitgekauwde thema. Zowel bij realistisch werkende als
bij expressionistische kunstenaars duiken Leda's op: in 1910, op de eerste tentoonstelling
van de Münchense kunstenaarsvereniging, die later 'Der blaue Reiter' gaat
heten, hangt Adolf Erbslöh een met boude verfstreken neergezette Leda op.
Ook Jan Sluijters schildert er een. Rond 1900 beeldhouwen zowel Max Klinger
als Aristide Maillol een Leda. In het jaar van zijn dood, 1917, tekent Gustav
Klimt een voorstudie voor een liggende Leda.
Hoewel de aandacht voor het thema vijf eeuwen constant is gebleven, is in de
jaren twintig sprake van een duidelijk hoogtepunt in de Leda-verbeelding. Dat
hangt samen met het nieuwe neoclassicisme, een verlangen om de waarden van de
oudheid een nieuwe, eigentijdse betekenis te geven. Overigens maakten zowel
Paul Eluard als William Butler Yeats een gedicht op Leda en Rainer Maria Rilke
zelfs drie.
Behalve abstracte Leda's als van Archipenko en de overdrachtelijke van Brancusi,
waarin vrouw en zwaan zijn versmolten tot een goud spiegelend brons, is het
vooral in art déco-ontwerpen dat de mythe opduikt, natuurlijk vanwege
de decoratieve mogelijkheden van naakt, draperieën, veren en water. Voor
de wereldtentoonstelling in Parijs van 1925 maakte André Lavrillier de
archetypische art déco-Leda: een bronzen plaquette waarop vrouw en dier
zijn onderworpen aan een geometrisch lijnenspel dat met overdreven benadrukte
diagonalen een moderne dynamiek geeft aan een klassiek motief. Een zachtere
variant is de boudoirlamp (of vaas, wie zal het zeggen) die Frank Graham Holmes
maakte voor de Amerikaanse Lenox China Company van ivoorbiscuit. Ook op schotels
en schalen deed Leda het goed, omringd door hoekig stromend water met een of
meer scherp gesneden zwanen.
Om vergelijkbare redenen, de herleving van de klassieke waarden, verging het
Leda goed in nazi-Duitsland. Talloze schilders brachten haar op het witte doek,
de meesten overigens met een eigentijds kapsel; de versie van Paul Mathias Padua
schijnt een van Hitlers favoriete kunstwerken te zijn geweest.
Slaap- en badkamer
Toen na de oorlog het klassiek in een min of meer kwade reuk was komen te staan,
bleef Leda overeind. In 1944 kreeg Matisse de opdracht om een dubbele deur te
ontwerpen voor de Parijse woning van de Argentijnse diplomaat Enchorrena, tussen
slaap- en badkamer. De schilder koos aanvankelijk voor een nimf en een sater,
maar kwam er niet uit. Na een suggestie van Enchorrena schakelde Matisse over
op het thema van Leda en de zwaan, met een beroemd geworden resultaat.
Salvador Dalí hield zich in 1949 met het thema bezig, toen hij zijn beminde
echtgenote in volle glorie portretteerde: Gala Atòmica, met een spoor
van voorwerpen en de zwaan als satellieten om haar heen dwarrelend - vandaar
de zeer actuele verwijzing naar het atoom. Ook ontwierp hij een Leda-hanger
van goud met alexandriet en smaragd, uitgevoerd door juwelier Carlos Alemany
uit New York.
In de jaren zestig en zeventig speelde Leda een rol in performances en in de
jaren tachtig waren het juist op foto of video vastgelegde ensceneringen waarbij
een kunstenares zich in een partijtje Grieks-Romeins worstelen begaf met een
al dan niet levende zwaan. Geheel in de geest des tijds werden de rollen omgedraaid
of geherdefinieerd: Charlotte Mutsaers tekende de zwaan als wensbeeld van Leda
en fotografe Diana Blok ontving er een als een krans van licht tussen de dijen.
Zowel de postfeministische als de postmoderne, ironische omgang met kunsthistorische
en klassieke thema's lenen zich goed om Leda en haar zwaan continu van leven
te voorzien: Rob Scholte, Pierre et Gilles, Fernando Botero en zelfs Constant
bestendigden een traditie van vele eeuwen in een thema dat, hoe snel verteld
ook, steeds nieuwe inhouden en betekenissen kan bevatten.