Van de vele merkwaardige vorsten die de liberale negentiende eeuw heeft voortgebracht, is de tweede koning van België een van de opmerkelijkste. Van zijn pogingen om het kleine koninkrijkje op de wereldkaart te zetten, getuigen nog verschillende grootse gebouwen die tot een laatste opleving van het romantisch gedachtegoed kunnen worden gerekend.
Michel Didier 1996
'Het is mijn streven om België groter, krachtiger en mooier te maken',
verkondigde Leopold II bij zijn troonsbestijging in 1865. De vierenveertig volgende
jaren liet hij niet af deze droom na te jagen, met wisselend succes maar met
een onvermoeibare inzet en met een tomeloze ambitie die ver boven het bevattingsvermogen
van zijn onderdanen uitreikte.
Na Napoleons definitieve nederlaag bij Waterloo besloten de grote mogendheden
om met een fors Koninkrijk der Nederlanden een bufferstaat tegen eventuele Franse
aspiraties te creëren. De Republiek werd daarom uitgebreid met de Oostenrijkse
erflanden ten zuiden van de grote rivieren. Vijftien jaar lang regeerde Willem
I over Hollanders, Friezen, Vlamingen, Walloniers en Luxemburgers, tot in 1830
de vlam in de pan sloeg. De befaamde Tiendaagse Veldtocht om de opstandige Belgen
mores te leren leidde tot het bekende pijnlijke resultaat, waar de Nederlandse
geschiedschrijving toch nog voordeel mee kon doen: op mannen als Van Spiek kon
een heldhaftig vaderland worden gegrondvest.
De nieuw ontstane natie zocht in het prinselijker buitenland naar een mogelijke
koning. De verse kroon werd eerst aangeboden aan de tweede zoon van de nieuwe
Franse koning Louis-Philippe, maar Engeland en de andere mogendheden vreesden
een Franse annexatie van België en staken er een stokje voor. Zij stelden
de Duitse prins Leopold van Saksen-Coburg-Saalfeld voor, waar de Belgen zich
wel in konden vinden. Op 31 juli 1831 deed hij zijn intrede in Brussel.
Leopold had als derde zoon van de hertog van Coburg weinig kansen op een erfdeel
en nam daarom deel aan de Napoleontische oorlogen in het leger van de tsaar.
In 1814 reisde hij in diens gevolg mee naar Londen, waar hij prinses Charlotte
ontmoette, dochter van de prins-regent, de toekomstige George IV. Het was de
bedoeling dat ze de Nederlandse kroonprins zou huwen, de latere Willem II, maar
ze verkoos Leopold en trouwde hem in 1816. Helaas stierf ze een jaar later bij
de geboorte van haar zoon, die dood ter wereld kwam. Leopold bleef aan het Engelse
hof wonen tot hij koning van België werd. Charlotte was het enige nog levende
kleinkind van George III, dus gaven de twee koninklijke hertogen hun maîtresses
de bons en gingen zij in Duitsland op zoek naar geschikte prinsessen. Toevallig
bleek Leopolds zuster Victoria beschikbaar; zij werd hertogin van Kent in 1819
en schonk Engeland een jaar later een dochter die eveneens Victoria werd genoemd.
De hertog van Kent stierf en Leopold nam de zorg voor zijn zuster en zijn nichtje
op zich. De kans was groot dat hij de rol van regent op zich zou moeten nemen,
en daarom sloeg hij de kroon van Griekenland af die hem in 1828 werd aangeboden.
Drie jaar later was de kans op een regentschap wel heel klein geworden, dus
accepteerde hij de Belgische kroon.
Een koning gaat niet alleen door het leven en Leopold trouwde een jaar na zijn
troonsbestijging. Om ook de Fransen te vriend te houden koos hij de oudste dochter
van de burgerkoning, Louis-Philippe. Louise-Marie d'Orléans was intelligent,
geestig, welopgevoed en bovendien katholiek, in tegenstelling tot de lutherse
Leopold. Het eerste kindje liet niet lang op zich wachten, maar stierf binnen
een jaar. In 1835 werd de troonopvolger geboren Nog eens twee jaar later kwam
de broer van de toekomstige Leopold II ter wereld, Philippe. Voor de zekerheid
produceerde Leopold I nog een potentiële troonopvolger, maar tot zijn teleurstelling
bleek dat een meisje. Eenmaal volwassen zou deze Charlotte nog keizerin van
Mexico worden, zij het voor zeer korte tijd.
Leopold hield zijn nicht Victoria nauwgezet op de hoogte van de vorderingen
van zijn kroost. Zijn oudste bleek een bron van zorg, omdat zijn schoolwerk
hem niet interesseerde: 'Hij zit de hele dag maar te tekenen, voornamelijk locomotieven
met een heleboel rook.' Het enige vak dat hem interesseerde was geografie -
en politiek, maar dat kreeg hij niet op school. Al op tienjarige leeftijd voerde
hij gaarne discussies over de politieke actualiteit. Het waren de enige eigenschappen
die een belofte voor de toekomst inhielden.
Marie-Henriette
In 1853 werd Leopold achttien jaar, en zijn vader nam hem mee op een reis door
de verschillende Duitse staten en door Oostenrijk. Een paar dagen na hun aankomst
in Wenen werd de verloving wereldkundig gemaakt van de Belgische troonopvolger
met aartshertogin Marie-Henriette, dochter van de Hongaarse paltsgraaf. Het
was voor Leopold I een politieke triomf om zijn kersverse koningshuis nu ook
aan het huis Habsburg te koppelen. Helaas maakte de in zichzelf teruggetrokken
Leopold II weinig indruk op zijn zestienjarige bruid, en had hij zelf ook geen
hoge dunk van de schrijlings paardrijdende, schor lachende aartshertogin. Madame
de Metternich beschreef het koppel als 'een staljongen en een non, en met de
non bedoel ik Leopold.' Omdat beiden afstamden van keizerin Maria-Theresa moest
er een pauselijke ontheffing aan te pas komen om te kunnen trouwen.
De huwelijksreis voerde via Venetië naar Egypte, waar Marie-Henriette genoot
van bezienswaardigheden en festiviteiten en Leopold talloze uitstapjes maakte
naar de dam in de Nijl en andere projecten, gewapend met pen en notitieboekje.
Tien jaar voor hij de troon besteeg, vatte Leopold hier de eerste plannen op
voor kolonisatie en commerciële exploitatie.
België was in de negentiende eeuw het zwaarst geïndustrialiseerde
en ook dichtstbevolkte land van Europa. Leopold I was van mening dat een kolonie
met economische en politieke banden met België de beste oplossing was voor
een overloop van het bevolkingsoverschot en zocht de wereld af naar geschikte
gebieden. Zijn ministers, ambtenaren, politici en zakenlieden deelden zijn overtuiging
niet, zodat de koning zich beperkt zag tot kleine gebiedjes. Onder de in totaal
eenenvijftig pogingen die Leopold I deed om een kolonie te kopen waren Kreta,
Cuba, de Faeroer-eilanden en een flink stuk Texas. De meeste pogingen strandden
op tegenwerking van de grote mogendheden.
De kroonprins deed ondertussen eveneens zijn best om een overzees gebiedsdeel
te verwerven: hij informeerde onder andere naar een gedeelte van Borneo, naar
de Nieuwe Hebriden, de Fiji-eilanden en een provincie van Argentinië. Zijn
grote kans zou echter pas komen als Leopold II.
Een kolonie
In 1865 overleed Leopold I en zijn opvolger greep de eerste de beste kans aan
om België 'groter, krachtiger en mooier' te maken. De koning van Nederland
zat in geldnood en besloot om het groothertogdom Luxemburg te verkopen. Een
deel ervan was al aan België toegevallen in 1839 (als compensatie kreeg
Nederland een deel van Belgisch Limburg). Leopold II wendde al zijn invloed
en zijn redenaarstalent aan om de omringende mogendheden van de juistheid van
zijn zaak te overtuigen. Helaas was zijn kabinet te bang om Frankrijk of Pruisen
voor de schenen te stoten, en Engeland stond ook niet te trappelen. Uiteindelijk
trok Willem zijn aanbod in, trok Pruisen zijn garnizoen uit Luxemburg terug
en werd het groothertogdom onafhankelijk. Iedereen was tevreden, behalve Leopold.
Opnieuw richtte hij zijn blik overzee en trachtte de Filipijnen te kopen van
het door interne problemen verscheurde Spanje. Na enkele jaren vergeefse pogingen
te hebben gedaan om zijn project gefinancierd te krijgen brak de nieuwe Spaans
regering de onderhandelingen af. Soortgelijke resultaten hadden Leopolds bemoeienissen
met Nieuw Guinea, Transvaal en Tongking. Toen bleek midden-Afrika nog geheel
onontdekt terrein.
Het was de befaamde ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley die de Kongovallei
voor Leopold annexeerde. De Amerikaanse journalist had naam gemaakt door de
verloren Dr. Livingstone te vinden in Tanganjika, en maakte nu in dienst van
de Belgische koning verschillende expedities langs de Kongorivier. Aangezien
de Belgen geen kolonie wilden bracht Leopold de verworven gebieden onder in
een particuliere onderneming, de EIC, goeddeels gefinancierd uit de ruime middelen
waarover hijzelf beschikte. De EIC exploiteerde de zogeheten Kongo Vrijstaat,
die na aanvankelijk zware schulden (in 1890 moest zij via de koning bij het
parlement aankloppen voor een forse lening) gigantische winsten ging maken met
de export van ivoor en rubber.
Leopold II gebruikte de winsten en alle andere gelden waar hij al dan niet op
legale wijze over kon beschikken om meer koloniën te verwerven. De financieel
ongetwijfeld grootste tegenvaller was het Belgische expeditielegertje dat klaarstond
om China mores te leren na de Boxeropstand van 1900 en onder internationale
druk thuis moest blijven. Maar ook Leopolds plannen om vanuit de Kongo door
te stoten naar de Nijl werd gefrustreerd door de grootmachten Engeland, Frankrijk
en Duitsland. Vanaf 1900 wendde hij de koloniale inkomsten aan ter verfraaiing
van België.
Leopolds zuster Charlotte woonde een paar kilometer ten oosten van Brussel,
in het kasteel van Tervuren. In 1897 brandde het slot helemaal af (zonder Charlotte
te deren) en Leopold liet een nieuw paleis bouwen, ditmaal als museum voor Kongolese
kunst. Het bleek al snel te klein en de koning vond in Parijs een geschikt architect
voor een groter paleis. Als ontwerper van nota bene het Petit Palais was Charles
Girault hem opgevallen bij de Parijse wereldtentoonstelling van 1900. Het nieuwe
paleis in Tervuren werd voor 8,7 miljoen frank gebouwd tussen 1904 en 1908.
Het heeft een uitgestrekt, prachtig park en is esthetisch gezien het meest geslaagde
bouwwerk dat Leopold de natie achterliet, al leunt het zwaar op het achttiende-eeuwse
slot Sanssouci bij Potsdam. De imposante entreehal is naar goed negentiende-eeuws
gebruik rond en zeer hoog, afgedekt door een koepel. Behalve twee Afrikaans
geïnspireerde art-decobeelden van Oscar Jespers vallen vooral de snorkerig
kolonialistische, vergulde beeldengroepen op, die titels dragen als 'België
schenkt zijn steun aan Congo', in weerwil van de massieve internationale kritiek
die Leopold te verduren kreeg op de meedogenloze uitbuiting en onderdrukking
van de inheemse bevolking van de kolonie door de handelmaatschappijen en hun
leger. Het is verder een en al marmer en goud wat er blinkt in het prachtig
stoffige museum.
Leopold liet een ongekend brede avenue aanleggen van Brussel naar Tervuren,
die destijds als buitenissig weelderig werd beschouwd. Aan de Brusselse kant
van de laan werden de tentoonstellingspaviljoens vervangen en eindelijk voorzien
van de geplande triomfboog. Ook dit werd door Girault gebouwd voor 7,5 miljoen
frank en kwam in 1905 gereed, op tijd voor het vijfenzeventigjarig bestaan van
het koninkrijk. De Montagne de la Cour, een steile heuvel in het centrum van
Brussel met smalle straatjes, werd bouwrijp gemaakt voor een enorm complex aan
musea, een rijksbibliotheek en archiefgebouwen. Men vond Leopolds plannen echter
te megalomaan voor dat deel van de stad en pas in de jaren veertig werd zijn
'Mont des Arts' verwerkelijkt.
Aan de noordzijde van Brussel ligt het uitgebreide koninklijke domein Laken.
Het paleis daar was in de achttiende eeuw gebouwd voor de Oostenrijkse aartshertog;
rond 1800 werd het gevorderd voor Napoleon en vervolgens viel het toe aan Willem
I. Leopold II voorzag het kort na 1900 van een nieuwe gevel, waarachter niet
alleen de koninklijke familie wat ruimer gehuisvest zou kunnen worden, maar
ook een Palais des Nations voor internationale conferenties een plaats zou kunnen
vinden. Een ondergrondse spoorweg had het met de binnenstad moeten verbinden.
De befaamde plantenkassen van Laken waren de grootste van Europa. Leopolds neef
en troonopvolger Albert probeerde hem een hart onder de riem te steken door
op te merken: 'Gunst oom, het wordt een klein Versailles', waarop Leopold zich
in zijn volle lengte oprichtte en donderde: 'KLEIN?'
Laken
Hoewel Brussel in deze periode het Europese centrum van de art nouveau was,
hield Leopold het bij een Frans georiënteerd classicisme of neobarok. Uitzonderingen
waren de Japanse Toren en het Chinees Paviljoen die hij liet oprichten aan de
rand van het koninklijk domein. Op de wereldtentoonstelling in Parijs was Leopold
onder de indruk geweest van een groot paviljoen met diorama's, een theater,
winkeltjes en cafés, waarin een 'tour du monde' gemaakt kon worden. De
buitenkant was opgesierd met architectuurvoorbeelden uit Europese en Aziatische
landen. Leopold liet de architect van de Japanse pagode, Alexandre Marcel, in
Laken een eendere toren ontwerpen. Het houten portaal van de Tour du Monde,
eveneens in traditionele Japanse stijl ontworpen door de architect Komatsu Mitsushige,
werd ontmanteld en in Laken wederopgebouwd. De loketten werden vervangen door
speciaal in Japan gesneden houten panelen. Hoewel het houten complex volgens
traditioneel Japans-boeddhistische methode en materialen werd gebouwd, voorzag
Marcel het van eigentijds Europese gemakken: stromend water, elektriciteit,
centrale verwarming en zelfs een lift. Dit werd door Brusselse firma's aangelegd,
terwijl Marcel het decoratieprogramma toevertrouwde aan Parijse specialisten.
Schilderingen en glas-in-loodramen zijn directe kopieën van samengevoegde
prenten en schilderingen van bekende Japanse kunstenaars als Hokusai.
Leopold stelde de toren open voor het publiek, wat onmiddellijk een gigantisch
succes was: alleen al in mei 1909 kreeg de attractie, die op dat moment alleen
als uitkijktoren was te gebruiken, liefst 12.000 bezoekers te verwerken. Een
maand later schonk de koning de toren aan de staat met de bedoeling er een museum
van te maken. Niet al te enthousiast richtte de overheid er een permanente Japans-Belgische
expositie in, die in 1911 officieel werd geopend. In 1914 dwong het Duitse leger
het personeel echter de strategische uitkijktoren te verlaten; na de oorlog
bleek de toren flink beschadigd en een groot deel van de collectie verdwenen.
Het complex werd ongeschikt bevonden om er een museum in te vestigen, maar de
aantrekkingskracht op het publiek bleef onverminderd. Men kwam op het lumineuze
idee om entreegeld te heffen en zodoende stelt de Japanse Toren sinds 1921 vooral
zijn eigen praal tentoon.
In samenhang met zijn Palais des Nations had Leopold het plan opgevat om langs
de huidige Van Praetlaan een keur van gebouwen in exotische stijlen op te trekken.
Deze laan zou bovendien verluchtigd worden met een reeks kopieën van bekende
monumentale beelden. Het enige gerealiseerde beeld is een kopie van de zestiende-eeuwse
Neptunusfontein van Giovanni Bologna in Bologna. Bologna kwam overigens niet
uit Bologna maar uit Boulogne, en was dus van min of meer Belgische afkomst.
Pièce de résistance van Leopolds internationale straatje is echter
het Chinees Paviljoen. Het werd tegelijk met en door dezelfde architect gebouwd
als de Japanse Toren en ligt er schuin tegenover. Het bestaat uit een rechthoekig
paviljoen met erachter dienstgebouwen in een wat terughoudender stijl en ervoor
een uitbundig maar sierlijk, achthoekig tempeltje, alles vol gouden draken en
leeuwen, goedlachse boeddha's en groteske maskers. Marcel gebruikte goeddeels
dezelfde Parijse decorateurs als voor de Japanse Toren, maar liet verscheidene
onderdelen in China maken. Terwijl het buitenaanzicht enigszins overspannen
Chinees is, blijkt het interieur neorococo met veel chinoiserie in de vorm van
rijkvergulde stuc Chinezen in lotushouding. De toiletten zijn merkwaardig genoeg
in authentieke art-nouveaustijl gedecoreerd.
De altijd zakelijke Leopold had de bedoeling er een restaurant in te vestigen.
Helaas kon hij geen restaurateur bereid vinden de exploitatie op zich te nemen.
Na de tweede wereldoorlog verwierf het Chinees Paviljoen het legaat Verhaeghe
de Naeyer - Van Loo, een omvangrijke collectie Chinees aardewerk en meubilair.
Sedertdien is het het museum voor Oriëntaalse kunst; dat lijkt een stuk
toepasselijker dan een restaurant, maar de tentoongestelde collectie legt het
af tegen de exuberante inrichting, die veel 'Chinezer' is dan het achttiende-eeuws
porselein. Leopold II mocht dan niet behept zijn met een verfijnde esthetische
smaak, het Chinees Paviljoen en de Japanse Toren zijn eminente voorbeelden van
het woeste exotisme van rond de eeuwwisseling.
Vanaf zijn troonsbestijging was Leopold II geliefd geweest bij zijn volk; rond de eeuwwisseling was daar weinig meer van over. Marie-Henriette stierf in 1902, tientallen jaren vrijwel genegeerd door haar echtgenoot. Hoewel zijn dochters de rechtszaak verloren om hun moeders erfdeel te krijgen, bestond er algemene verontwaardiging om de harteloze manier waarop hij ze behandelde. Zijn buitenechtelijke affaires waren een publiek geheim, hoewel uitgerekend koningin Victoria de streken van haar neef door de vingers zag. In 1900 begon hij een affaire met de zestienjarige Française Blanche Delacroix die duurde tot Leopolds dood in 1909. Juist nu hij al zijn aandacht en geld besteedde aan de verfraaiing van België, raakte hij bij het volk uit de gratie. Toen bekend werd dat alle monumenten en monumentale gebouwen waren bekostigd uit de opbrengsten van de Kongo, zaten de Belgen met al die tonnen steen en uitgestrekte parken in hun maag. Leopold heeft nooit begrepen waarom zijn geschenken niet in dankbaarheid werden aanvaard. Hij stierf als een verbitterd man, met als laatste wens een sobere begrafenis met slechts een handvol mensen achter de koets. Om te voorkomen dat het als belediging jegens wijlen de koning zou worden uitgelegd, kreeg hij echter een complete staatsbegrafenis. Het was het laatste meningsverschil tussen Leopold II en België.
Literatuur:
Barbara Emerson, Leopold II of the Belgians. King of Colonialism, Londen
(Weidenfeld and Nicolson) 1979
ISBN 0-297-77569
Anne & Paul van Ypersele de Strahou, Laken, een huis voor keizer en koning,
Brussel (Arcade) 1970
Chantal Kozyreff, De Japanse Toren te Laken, Brussel (Koninklijke Musea
voor Kunst en Geschiedenis) 1990