In het kader van zestig jaar bevrijding stelt het Joods Historisch Museum de beroemde oorlogsfoto's tentoon van Jevgenij Chaldej, wiens levensloop meermaals door antisemitisme is bepaald.
Michel Didier 2005
Op 13 september 2001 genoten talloze New-Yorkers van de late zomerzon, in badkostuum
uitgestrekt op de glooiende hellingen van Central Park, terwijl enkele honderden
meters verderop brandweerlieden hun leven gaven onder de bezwijkende vloeren
van het Wereldhandelscentrum. Foto's van zonnebadende toeristen op de Thaise
stranden twee maanden geleden riepen verontwaardiging op van krantenlezers.
Eenzelfde vervreemdend effect levert de foto die de Russische legerfotograaf
Jevgenij Chaldej (1917-1997) in mei 1944 maakte in Sebastopol: tegen een achtergrond
van geheel in puin geschoten huizen genieten vijf jonge Russen van het aangename
lenteweer in de hoofdstad van de Krim, onbekommerd in bikini's en zwembroekjes
van een formaat dat wij pas in de jaren zestig weer decent zouden gaan vinden.
Hoewel na de bevrijding van Sebastopol door het Rode Leger gemaakt, is het een
typische oorlogsfoto. Het contrast tussen voor- en achtergrond maakt de verwoesting
des te schrijnender en Chaldej noemde de foto dan ook 'Het leven gaat door'.
Na de Duitse invasie in juni 1941 werd Jevgenij Chaldej eerst naar het noordelijke
Moermansk gezonden, waar hij aanzienlijk minder zonnige plaatjes schoot: het
was één lange, noeste worsteling met de krachten van de natuur,
hoewel de vijand het nodige bijdroeg. Om bevoorrading door Engelse schepen te
voorkomen, sloeg Hitler het beleg om Moermansk en toen dat niet het gewenste
resultaat opleverde, liet hij de stad, die geheel uit hout was opgetrokken,
platbranden. Chaldej maakte er schitterende winteropnamen, die een heroïsche
strijd met ijs, sneeuw, rotsen en kou laten zien, geleverd door doodgewone mannen
en vrouwen. We zien de pilotes van het vrouweneskader in dikke kleren en bontlaarzen
een vrachtwagen de weg opduwen en in capes gehulde soldaten een kanon over een
witte rots trekken. Hier geen spoor van de al te fraaie modelarbeiders en -boeren
die de fotografen van de jonge sovjetstaat een paar jaar eerder voortoverden
aan het wereldpubliek. Het zijn alledaagse individuen, min of meer toevallig
terechtgekomen in een onalledaagse, soms heroïsche situatie, en ze maken
er gewoon het beste van. Chaldej leerde ze kennen, schreef hun namen op, leefde
met ze en zocht ze jaren later op. Ook vergat hij de naam niet van het rendier
dat figureert op de onwerkelijk mooie foto die hij in september 1941 maakte
vanuit de artilleriestelling waar hij gelegerd was. Bij bombardementen kwam
Jascha aangehold en verschool hij zich bij de soldaten, die hem voederden en
een kleine stal voor hem bouwden. De foto is uit een laag standpunt genomen
en Jascha's silhouet steekt heldhaftig tegen de grijze hemel af, het gewei zo
grillig vertakt als de omringende bomen, terwijl boven hem Engelse jachtvliegtuigen
in formatie vliegen en links de aarde hoog opspat. Het lijkt te mooi om waar
te zijn en inderdaad, op de vraag of het een fotomontage is, antwoordde Chaldej:
'Voor mij is het een combinatie, om de expressie te versterken'.
Ongewenst medelijden
Chaldej werkte, zoals alle Russische legerfotografen, in zware, beperkende en
gevaarlijke omstandigheden, in tegenstelling tot de vaak in luxe posities verkerende
Amerikaanse vakgenoten. Niet alleen hadden ze geen officiële status en
moesten ze maar zien hoe ze zich redden, ook beschikten ze over weinig en inferieur
materiaal en nauwelijks mogelijkheden om hun foto's behoorlijk te ontwikkelen
en af te drukken. Dit resulteerde in onscherpe, contrastarme foto's die bovendien
vaak niet in aanmerking kwamen voor publicatie, omdat er gesneuvelde Russen
op stonden, wat slecht was voor het moreel, of gesneuvelde Duitsers, wat mogelijk
aanleiding gaf tot ongewenst medelijden, of er stond geheime militaire informatie
op.
Chaldej liet een enorm oeuvre na van voornamelijk oorlogsfoto's, die pas na
de val van de Sovjet-Unie uit de archieven kwamen. Hij bleek overal bij geweest
te zijn; hij volgde het Rode Leger bij de verovering van Roemenië, Bulgarije,
Joegoslavië, Hongarije en Oostenrijk. In zijn ransel droeg hij de rode
vlag, die hij bij elke verovering aan een paar soldaten gaf met de opdracht
die van een toren of poort te laten wapperen. Zo werden zijn geënsceneerde
foto's de symbolen van de glorierijke intocht van het Rode Leger in Belgrado,
Boedapest, Wenen en Berlijn. De foto van de drie soldaten die de sovjetvlag
van de Rijksdag in Berlijn uitwapperen is een van de bekendste en meest gereproduceerde
oorlogsfoto's van de twintigste eeuw. Chaldej vertelde later hoe hij een dag
na de capitulatie in het uitgebrande gebouw een jonge soldaat tegenkwam, die
hem voorstelde het dak op te gaan. De koepel was nog te heet, maar een lager
gelegen dakvaas voldeed des te beter, omdat zo een deel van de verwoeste stad
in beeld kwam. Eindeloos zocht Chaldej naar het beste standpunt en hij schoot
er een complete rol van 36 opnamen aan op. Als je verschillende afdrukken van
die opnamen naast elkaar legt, valt op dat de meest contrastrijke ook rookkolommen
op de achtergrond te zien geven, die er waarschijnlijk later bij zijn gemaakt.
Chaldej deed daar niet moeilijk over; het ging tenslotte om de maximale zeggingskracht
van een foto. Op de onbewerkte afdrukken valt op dat een van de soldaten aan
beide armen horloges draagt. Chaldej moest er een wegretoucheren, want het Rode
Leger maakte zich vanzelfsprekend niet schuldig aan plundering.
Op een andere foto van de Rijksdag, eveneens na de capitulatie gemaakt, had
Chaldej overvliegende bommenwerpers gemonteerd. Onder de vele reacties op de
publicatie was een roerende brief van een piloot, die zich nog herinnerde hoe
ze de Rijksdag hadden gebombardeerd; zijn toestel was het linker, aan de rand
Na de oorlog speelde Chaldejs camera een glansrol bij de conferentie van Potsdam
en bij de Neurenbergse processen; daarna werd het stil, want persbureau Tass
ontsloeg hem in 1949. Officieel omdat er geen werk meer voor hem was, maar de
ware reden was zijn joodse afkomst. De enige keer dat hij gewond was geraakt,
was in 1918, tijdens een pogrom in de Oekraïne waarbij honderdduizend joden
werden vermoord. De kogel die zijn moeder doorboorde, liet op het lichaam van
de eenjarige een eeuwig litteken achter. De pogroms zijn nooit gestopt, alleen
aan het oog onttrokken. Toen Chaldej hoorde dat zijn vader en zijn drie zusters
in 1943 met 75.000 anderen levend in een Oekraïense mijnschacht waren gegooid,
haatte hij de Duitsers in het diepst van zijn ziel, maar later kreeg hij tot
zijn spijt te horen hoeveel Russen er vrijwillig aan mee hadden gewerkt.
In het spoor van de eerste naoorlogse antisemitische campagne van Stalin verloor
Chaldej zijn baan. Pas een paar jaar na vadertje Stalins dood kon hij weer een
vaste betrekking krijgen, nu bij de Pravda. Die duurde tot de antisemitische
maatregelen onder Brezjnjev rond 1972. Inmiddels had Chaldej de negatieven vernietigd
met portretten van joodse prominenten, want je wist maar nooit wat er tegen
je gebruikt kon worden. Zijn laatste foto's maakte hij van Gorbatsjovs presidentschap.
Ondanks dat zijn foto's niet langer anoniem werden geplaatst en tentoonstellingen
van zijn werk de wereld over gingen, leefde hij vergeten in een Moskouse buitenwijk.
Daar stierf hij in 1997, eenzaam en verbitterd, maar met zijn portret van Stalin
nog altijd aan de muur.
NIW, 2005