Een trits mastodonten

Michel Didier 1995

In de film 'The Italian Job' speelt de altijd ongelofelijke Benny Hill een ranzige gekke geleerde met een alles opzijschuivende voorliefde voor enorme vrouwen: 'I like 'em big.' De iele Amerikaanse underground-striptekenaar Robert Crumb is er eveneens altijd rond voor uitgekomen en deelt zijn leven nu met een heel erg uit de kluiten gewassen meid. De Nederlandse schilder Ferdinand Erfmann (1901-1968) heeft eveneens van zijn hart nooit een moordkuil gemaakt, maar kon zijn ideaal niet in een echte boterberg omzetten. Dankzij door suikerziekte veroorzaakte impotentie en een wurgende jaloezie van vaderskant heeft de wereld nu de beschikking over een door zijn maniakale herhaling boeiende reeks van duizend (!) schilderijen met een zeer beperkt aantal onderwerpen. Erfmann kwam uit een acteursfamilie, en de theaterwereld met acrobaten en variété neemt een belangrijke plaats in. Ook zelfportretten komen veel voor, in travestie of in zodanige kleding dat heupen en benen worden benadrukt: tot aan zijn dood blijft hij zich in plusfour uitbeelden, of in de wijde acrobatenbroek. Hij heeft de jaren twintig, waarin hij begon te schilderen, nooit verlaten, waardoor zijn geschilderde wereld langzamerhand een mythologisch universum is geworden waarin mannen en vrouwen alledaagse handelingen verrichten als in een rituele dans, maar dan zonder muziek. Het is een vacuumwereld waaruit alle geluid is weggezogen.
Het verreweg meest persistente thema is echter de 'mastodont', zoals Erfmann het noemde. In een naieve stijl, rijk aan detail en arm aan schaduwen, dreunen massale vrouwen met kleine hoofdjes door het beeld, onbewust van de prikkeling die ze opwekken bij de schilder - en bij ons, want hij laat ons grootmoedig delen in zijn onbeschaamde voyeurisme. Erfmanns oeuvre is het nagekomen bewijs voor de aloude veronderstelling dat kunst gesublimeerde geslachtsdrift is, hoewel hij zijn eigen doeken niet erotisch vond. Maar wij weten wel beter: let eens op het opkrullende vorkje naast de tompouce van de nette dame die naar de twee identieke Erfmannetjes in plusfour kijkt. Of op het wellustig golvende landschap onder het horizontaal gestreepte badpak van de 'Badschone': 'Snuivend en blazend als een rhinoceros/Kwam een heroïeke vrouw met machtige/Schouders en sculpturale vormen, met/Glimmende badmuts en badcostuum uit/De zilte golven, die als het ware verlost/Terugbeefden.'
Zo'n tot in den treure herhaald thema draagt het risico van monotonie in zich mee, maar het effect van honderd Erfmanns naast elkaar is er eerder een van fascinatie en bewondering voor een obsessieve vasthoudendheid: meer dan veertig jaar lang schilderde hij elke twee weken een doek. Altijd 's nachts: overdag nam hij deel aan de allemanswereld, 's nachts schiep hij zijn ideale werkelijkheid, steeds opnieuw, alsof hij zichzelf nooit kon overtuigen met zijn bezweringen: 'De eigenlijke oorzaak van het mislukken van mijn leven is deze: ik was weg van meisjes met heel zware armen en beenen. (...) Thans heeft je natuur toch naar een uitweg gezocht en heb je je teeltkeus geopenbaard in tientallen schilderijtjes (...), waaruit je smaak veel opvallender en voor de mensen veel aanstootgevender blijkt terwijl je zonder de liefde van een vrouw gebleven bent.'
Al op zijn veertigste schreef Erfmann in zijn aantekenboekje: 'De trits van schoonste meisjes, die ik in mijn leven heb ontmoet.' Volgt een lijst van zeven oerhollandse namen, voorzien van twee, drie of vier kruisjes. Achter de verzuchting 'Een dezer schoonsten der schoonen had ik moeten ten huwelijk vragen' staan liefst drie uitroeptekens; '...dan had ik meer geluk in mijn leven gehad'. Hij had nog zevenentwintig jaar te gaan. Het aantekenboekje is uitgegeven door een ijzerhandel en voorzien van de aanbeveling: 'Het adres voor goed hang- en sluitwerk'. Zowel van toepassing op de ijzeren maagd Erfmann als op zijn gepantserde tank girls.

De Groene Amsterdammer 1995